DE BURCHT IN DE JAREN 1653 - 1656
Londerzeel, 1655-04-03

De houders van leengoederen van de baron van Grimbergen, graaf van Nassau en Prins van Oranje, ondergeschikt aan zijn Leenhof in Londerzeel, die nagelaten hadden het voorgeschreven “verhef” te doen, werden dringend verzocht zich bij de stadhouder aan te bieden om hun verplichtingen na te komen. Voor deze aangelegenheden kwam de gedelegeerde van Oranje zelf naar de Burcht in Londerzeel, waar de leenmannen die in gebreke gebleven waren gebleven moesten verschijnen.

Telkens een leengoed in andere handen overging, hetzij door erfenis, verkoop, schenking, verpachting of welke reden ook was de nieuwe leenman gehouden tot het “verhef”. Hij moest zijn trouw aan de leenheer betuigen en een vergoeding betalen voor het ontvangen leen. Hij werd dan als legitiem leenman ingeschreven in het Leenboek. Werd deze verplichting niet nageleefd, dan volgde er onvermijdelijk een rechtszaak.

Er zijn talrijke sommaties verzonden aan personen die aan hun verplichting tekort geschoten waren :

Lieve ende Beminde,

van weghen den Heere Stadthouder van desen Hove ontbieden wij u ende bevelen midts desen teghens woensdach toecomende den XVIIen deser loopende maent van Meert te comen, oft iemanden des genoech ghemachticht sijnde te seijnden, binnen de Prochie van Londerzeel opdes Princen Borcht om aldaer, over de doot ende afflijvivicheijt van wijlen [...] te leene te ontfanghen vanden voorscreven Stadthouder [...] maeckende U daer van hoffveerdich, doende den voorscreven Stadthouder daer aff manschap ende hulde met eedt van trouwe, medebrengende ende betaelende thergeweijde ende andere Heerelijcke rechten daertoe staende,

van des te doene ende wilt nijet blijven in gebreke, andersints souden wij genootsaeckt wesen daer voorens te procederen naer deses Leenhoffs recht,

daer aff wij U adverteren midts desen om costen te schouwen,

Lieve ende Beminde, onse Heere Godt sij met U.

Die mannen van Leene des
heeren Prince van Oraignen
van des selffs Leenhoff
tot Londerzele [3 april 1655]

Het woord “hoffveerdich” betekent bekwaam zijn om in rechte te verschijnen, namelijk zijn verplichtingen als leenman ten overstaan van de leenheer vervuld hebben. “Manschap” is de eed waarbij de leenman verklaart de man, leenman of vazal te zullen zijn van de leenheer en het “hergeweijde” wil zeggen de betaling van het aan de heer verschuldigde overgangs- of verheffingsrecht van het leen, het “verhef”.

In het register “Akten en Notulen van het leenhof van de Prins van Oranje gehouden te Londerzeel” (Schepengriffie nr. 3753) opgemaakt op 16 december 1653 is onder andere uitvoerig sprake van het verhef van “Oudenhove”. De houder of bezitter van 8 bunder land uit het “Leenboek van Oudenhoeve” wordt gesommeerd om voor de stadhouder te verschijnen. Het laatste verhef dat van Oudenhove gedaan werd dateert van 30 april 1605 en gebeurde door de voogden van jonker Antoon Van Achelen, zoon van Igram, ridder en voorzitter van de Grote Raad van Mechelen.

Jonker Antoon was ook sedert geruime tijd overleden en het verplichte verhef moest gebeuren door zijn erfgenamen. Tot 15 juli 1654 was deze zaak niet minder dan 9 keer op de rol van de zittingen van het Leenhof geplaatst. De erfgenamen lieten steeds verstek gaan. Toen werd beslist dat de leden van het Leenhof het pand zouden gaan bezichtigen en de advocaat die voor de leenheer optrad eiste de verbeurdverklaring van deze goederen “met rijs ende res”.

Daarmede werd bedoeld dat het bezit van het goed hem symbolisch zou aangereikt worden in de vorm van een twijg en een graszode.

Het geding werd nog niet gesloten en verdere geschriften ontbreken om de afwikkeling ervan te kennen.

Een andere zitting van het Leenhof had plaats op 20 augustus 1654 :

Ordinaris Leenhoff gehouden opde Borght tot Londerseel desen 26 augusti 1654 ter presentie vanden Heer Stadhouder, van jonker Anthonius De Mol, Peeter De Bleser, Peeter Beckmans, Jan Puttemans ende Jan Vermosen, mannen van Leene.

De Heere Stadhoudere versoekct sommatie brieven opden hauder ofte besitter van een daghwant lants ende XXV roeden, gelegen tot Londerseel ter 1e dorien (de orien, ooren, hoiren, afstammelingen in rechte lijn) David Lemmens, 2e Geeraet Vanden Bossche, 3e den Huijsarmen van Londerseel, 4e de straete, ende dat over de doot Jan De Raijmaker, filius Victoris [...] te compareren den 9 septembris toecommende.


Nog een andere aanmaning is van 23 april 1655 :

Lieve ende Beminde,

van weghen den heere Stadthouder van desen hove ontbieden wij u ende bevelen midts desen teghens woensdach toecomende den 28en deser loopende maendt van meert te compareren oft iemandt des gemachticht sijnde in uwen naeme te seijnden binnen der Prochie van Londersele opdes Princen Borcht om aldaer te Leene tontfanghen de hellicht van seven dachwanden landts geleghen onder Londersele, staende te boeck folio 121, over den coop bij u gedaen, maeckende u daer aff hoffveerdich ...


Nog andere oproepen zijn van 3 maart 1655, 1 maart 1656 en andere data. Op 4 november 1654 werd een oproep verspreid voor een algemene rechtszitting in verband met de “grondboeken” die zou gehouden worden op de Burcht in Londerzeel.

Alle houders, eigenaars en leenheffers van de goederen van het Leenhof van Oranje moesten op 2 december 1654 verschijnen op de Burcht om tot vernieuwing van de Leenboeken en Keurregisters over te gaan en hun nieuwe opgave van lenen te doen. De oproep moest op alle kerkdeuren van de parochies van het Land van Grimbergen uitgehangen worden.

Bron: (Algemeen Rijksarchief Brussel - Schepengriffie nrs. 3573, 3624 en 3753)
De Kroniek van Londerzeel - Marcel Slachmuylders - Geschied- en Heemkundige Kring van Londerzeel v.z.w. - D/1998/8302/1