INSPECTIES VAN DE VERVALLEN BURCHT
Londerzeel, 1677-02-14

Meier Ernest Erix ging nazicht doen van de noodzakelijke herstellingen aan de Burcht. Dit was hem opgedragen door de rentmeester van het land van Grimbergen en samen met de schepenen Gillis Heijvaert, Geeraard Goossens, Gijsbrecht Wouters en Willem Mertens ging hij de staat opmaken van de herstellingen die onontbeerlijk waren. Zij waren vergezeld van meester timmerman Hendrik De Cock.

“... Getransporteert op seckere motte oft huijsinge genoempt de Borcht, geleghen binnen Londersele, al waer deselve huijsinge hebben int lanck ende breet doorgaen ende door sien, hebben bevonden dat het stroijen dack vande selve huijsinge vande Borcht gans ende op veel plaetsen verot is door ouderdom, soo dat den timmerhoute door het door regenen van den gerotten dack, hebben gesien, indijen tselve nijet in corten tijde gedeckt ende gerepareert en wordt, groote schaede ende voordere verrottinge sal causeren inde voorschreven huijsinge van de Borcht.

Midtsgaeders hebben gevisiteert de brugge, hebben bevonden dat deselve nootsaeckelijcke reparatie behoeft van ruebbenen oft balcken daer de bedderen ende plancken moeten liggen, door dijen eenge derselver balcken ende ruebbenen vande voorschreven brugge beginnen rot te worden [...].

Ick ondergeteeckent timmerman verclaere ende resservere mij tot de boven gementioneerde acte van visitatie, verclaerende sulcx waerachtich te sijn ende alsoo naer visitatie bevonden te hebben. Actum 4 februarij 1677. Hendrick De Cock”.

(Algemeen Rijksarchief Brussel - Schepengriffie nr. 5300)


Blijkbaar heeft de uitvoering van de noodzakelijke herstellingen vertraging opgelopen, want op 1 september 1678 ging opnieuw een visitatie op de Burcht door. Ook dit verslag is bewaard gebleven :

“Alsoo wij meijer ende schepenen der bancke ende heerlijckhijdt van Londerzele ons [...] getransporteert hebben op secker vervallen Casteel oft huijsinge genoempt de Borcht, competerende aen sijne hoocheijt den heere prince van Oranje, ende tgebruijck vande welcke is toegestaen aenden Rentmeester vanden lande van Grimbergen, hebben deselve Borcht, huijsinge ende brugge gevisiteert ende bevonden dat deselve groote ende nootsaeckelijcke reparatien is vereijsschende. Alle desen reparatien souden commen te costen volgens den leeste, soo van timmerman, meijtser als dakbedecker hier naer volgende, gelijck de selve tonser presentie hebben verclaert ende gecalculeert.

Eerst in geluij [bundels riet of stro, bestemd voor de dakbedekking] seven duijsent geluije [...]

Alsoo op de Borcht den meijtser verclaert soude costen te meijtsen den achtersten muer ende een kamerken op te trecken ende te repareren de andere vervallen mueren, heeft getaxeert mette hout, calck ende steen te bedraegen 150 guldens.

Alsoo den timmerman verclaert dat de brugge soude costen behoorlijck te maecken mette leuningen van werder seijden [...] ter somme van 250 guldens.

Ende alsoo opde Hoefeeussels [een weide die bij de Burcht hoort] staen drije groote eijcke opgaende boomen, die den voorschreven timmerman verclaert hunnen wassche volcomen te hebben tot nut vande reparatie vande voorschreven brugge [...], overmits deselve vermochten gecapt te worden, verclaert mette selve boomen de brugge daer uijt te connen maecken [...]

Actum binnen Londersele, den eersten september 1678, Ernestus Erix, Meijer”.

Bron: (Algemeen Rijksarchief Brussel - Schepengriffie nr. 5237)
De Kroniek van Londerzeel - Marcel Slachmuylders - Geschied- en Heemkundige Kring van Londerzeel v.z.w. - D/1998/8302/1