Ergens in de jaren 1700, een precieze datum is niet bekend, had de wagenmaker Gielis
Verdickt een nieuwe egge gemaakt en die tegen de gevel van zijn huis geplaatst. De egge
was op bestelling gemaakt voor een landbouwer.
Op zeker ogenblik kwam Jan Cools, ook genaamd Noortgeest voorbij en zonder
medeweten of instemming van Verdickt nam hij de nieuwe egge mee naar huis. Toen de
wagenmaker dit vernam eiste hij een schadevergoeding, maar Cools bleef met de betaling
achterwege. Op een dag kwamen zij mekaar tegen en Verdickt vroeg hoe het zat met de
betaling van zijn egge. Cools zegde dat hij er niet aan dacht om iets voor dit werktuig te
betalen en dat hij nog meer voorwerpen bij Verdickt zou wegnemen.
Het een woord bracht het andere mee en de wagenmaker zei dat Cools een dief was. Cools
liet zich niet voor dief verwijten en daagde Verdickt voor de vierschaar. De wagenmaker
argumenteerde tot zijn verdediging dat hij geenszins het inzicht had om Cools te
beledigen maar
“... soe wie mijn goet haelt sonder wete, wille oft consent, ende daer naer nijet en begeren te betaelen, dat dusdanighe maer dieffen en sijn, gelijck een ieder dat metten gedaechde soude oordeelen ...”.
Bron: (Algemeen Rijksarchief Brussel - Schepengriffie nr. 5177)
De Kroniek van Londerzeel - Marcel Slachmuylders - Geschied- en Heemkundige Kring van Londerzeel v.z.w. - D/1998/8302/1