BLASFEMIE
Londerzeel, 1729-12-31

Marie, de dochter van Peeter Coeckelbergh, was tot grote woede van haar vader thuis weggelopen en niemand wist waar ze naartoe gegaan was. Of men wist het wel, maar geen mens durfde tegen de uitzinnige vader iets verklappen.

Op dat ogenblik was Jenno Lathouwers de inwonende dienstmeid van Peeter Coeckelbergh.

Op een nacht, het was donderdag vóór Nieuwjaar 1729, maakte hij zijn dienstbode wakker en bedreigde haar met vele lijfstraffen indien zij niet zou verklappen waar zijn dochter verbleef.

Van het onderzoek dat later door de vierschaar over dit en andere feiten ten laste van Coeckelbergh ingesteld werd, is het verslag bewaard gebleven. Hierna volgt een gedeelte van het verslag.

“... Dat dese Jenno wacker geworden sijnde, heeft den gedaeghde sien staen voor haere slaepstede met het licht in de eene handt ende met eenen verre vé [gevaarlijk voorwerp] in dander handt.

Dat den gedaeghde als dan tot dito Jenno heeft geseijt : «allons, nu moet gij clappen, waer is mijne dochter gegaen ?» [Het meisje antwoordde dat zij het werkelijk niet wist]. Dat den gedaeghde daer op tot de selve Jenno heeft gevraeght «soudt gij uwen eedt daer op doen ?» [De dienstbode vroeg haar baas wat dat betekende een eed doen en hoe dat moest. Peeter Coeckelbergh schreeuwde ik zal het u leren, zeg mij na, haar ondertussen aftuigend met “den verre vé”].

Dat den gedaeghde alsdan aen de voorschreve Jenno heeft voorgeseijdt de naervolgende woorden «mijnenheere, mijnen Godt ende alle sijne heijligen, dat gij den duijvel aengaet ende godt afgaet».

Dat dito Jenno het selve heeft naergeseijt ende dat den gedaeghde haer daertoe heeft doen opsteecken haere twee vingeren.

Dat de selve Jenno sulckx gedaen sijnde, soo aenstonts van haer selven ende buijten kennis gevallen is tot smorgens [...]”.

Bron: (Algemeen Rijksarchief Brussel - Schepengriffie nr. 5205)
De Kroniek van Londerzeel - Marcel Slachmuylders - Geschied- en Heemkundige Kring van Londerzeel v.z.w. - D/1998/8302/1