DE “BELEIDEN” OF GERECHTELIJKE SCHOUWINGEN
Londerzeel, 1733-05-21

De bekeuringen van meier Adriaan Verhavert kwamen als een regenvlaag over de ingezetenen van Londerzeel, maar ook degenen die elders woonden en in ons dorp eigendommen bezaten bleven niet gespaard van bestraffing.

Het ging over het onderhoud van wegen, beken, sloten en waterlopen, de plaatsing van omheiningen, de reiniging of herstelling van afvoergoten en overwelvingen, het onrechtmatig innemen van een deel van de wegen, in goede staat houden van uitwegen. De meier schouwde veelvuldig langs de wegen en velden en hij bekeurde iedereen waarover maar de geringste opmerking kon gemaakt worden. De nalatigheden werden opgetekend in een “beleideboek”. Voor ieder beleid ontving de meier een kleine vergoeding, maar zijn ijver was voor de inwoners een bron van ergernis. Er werd dan ook een vinnige rechtszaak gevoerd voor de Raad van Brabant die jaren zou aanslepen.

Het onderhouden van de wegen en waterlopen was sinds onheuglijke tijden een verplichting van de aangrenzende eigenaars. Aangezien Londerzeel deel uitmaakte van het Land en de Baronie van Grimbergen, waren hier de voorschriften en de gewoonten van deze hoofdplaats van kracht. Er bestaan talloze documenten over de beleiden tussen de jaren 1696 tot 1750.

Meier Adriaan Verhavert nam zijn ambt op in 1719 na het overlijden van zijn voorganger Antoon Robberechts en hij bekleedde zijn functie tot in het jaar 1760. Het rechtsgeding dat de schepenen van Londerzeel tegen hem aanlegden liep over de jaren 1730 tot 1734 (A.R.B. - Schepengriffie nr. 5176)

Enkele voorbeelden van zijn bekeuringen, opgemaakt op 28 mei 1733 waarbij niemand ontzien werd :

- De heer Persoons : de weg aan zijn heesterbos in de Steenhuffelsestraat niet goed onderhouden.

- Sieur Verhavert, meier [!] : de weg aan zijn hofstede niet hersteld.

- De heer pastoor : de weg aan zijn hof tegen de straat niet onderhouden.

- Philips Van Hoijmissen : de weg aan de windmolen in slechte staat.

- Jan-Baptist Broothaes : de sloot bij het Pilatushuisje niet geruimd.

- Adriaan De Keersmaecker : graszoden afgestoken bij de windmolen.

- Gillis Verhaevert : de straat aan zijn molen niet gemaakt.

Op die wijze stelde hij gedurende lange tijd nog vele andere vergrijpen vast. Aan de schuldigen werd bevolen de wegen in goede staat te brengen, de waterlopen, beken en ontwateringsgrachten [“de beddewaters”] te verbreden, of te verdiepen en dit binnen een termijn van veertien dagen.

BELEIDEN VAN 26 MEI 1734 :

- Mevrouw de Waha, kasteelvrouwe van “Drietoren” : de straat langs haar vijver niet gemaakt.

- Jan Scheers : de waterloop aan Asselmansstee-bos niet geruimd.

- Jan De Keersmaecker : de beek aan zijn land De Warande niet uitgegraven.

- Peeter Robberechts : het strijkhout of goot (overwelving) niet opengemaakt langs zijn vlasland.

- Weduwe Guillam De Bont : de straat aan haar hofstede, lopende van de H. Bloedkapel naar de Blauwenhoek niet gemaakt.

- Baron Van Gestel in Mechelen : de Neerhavertstraat langs zijn bos in slechte staat.

- Passchier Van Schel : de Molenbeek aan de Bommeleers niet geruimd.

- Peeter De Boeck : de gracht aan de Biezeweide te ver in de rijweg verlegd. Heeft bevel gehad zijn akkerland in te korten en de straat te verbreden zoals zij vroeger was.

- Gillis Kerremans : er hangen takken van heesterstruiken over de beek aan zijn beemd.

BELEIDEN VAN 21 MEI 1750 :

- Weduwe Jan Rijntiens : heeft haar beemd niet geschroot (tot de juiste afmetingen teruggebracht).

- Jacobus Goossen moet zijn struiken afkappen die over de weg hangen en de oevers van de beek herstellen.

- Peeter De Boeck die aan de Wipweide woont : heeft nagelaten de beek uit te diepen [...].

Op 16 juni 1730 was het reeds zover gekomen dat de schepenen elke medewerking weigerden om te beleiden aan de openbare weg gekend als de Boetstraat op de Heide. Zij argumenteren dat hier sinds mensenheugenis nooit beleid gedaan werd.

Op 26 mei 1732 bevestigt Adriaan Verhaevert de klacht die hij bij de Soevereine Raad van Brabant tegen de schepenen van Londerzeel ingediend heeft. Hij verwijst naar de plakkaten van 10 juni 1628 die hem machtigen om in Londerzeel tot beleiden over te gaan en hij citeert hiervoor de Costumen van Grimbergen zoals deze opgenomen zijn in de Landcharter van 1556 :

Item sullen de meijers, elck in heur [gebied] ommegaen ende visiteren den winterlinck, Sint Luijckx dagh, ende den somerlinck uijtgaende meij, ende de corenvelden uijtgaende meert. Daer ghebreck inne bevonden sal worden, die beleeden ende doen maecken tot dobbelen coste.

In een eerdere aanklacht tegen de schepenen had meier Verhaevert geschreven dat hij van alle kanten tegenstand voor de beleiden ondervindt, zowel van de schepenen als de eigenaars.

De bezitters van goederen betalen liever een boete van vijf stuivers en een oort dan de wegen en waterlopen behoorlijk te herstellen.

Al eerder had hij klacht neergelegd en werd hem door de Raad bevestigd dat hij tot het beleiden gerechtigd is. Maar, zegt hij, de inwoners - en hiermee bedoelt hij de schepenen - hebben om duistere redenen de opschorting van deze uitspraak bekomen.

Als voornaamste reden waarom de schepenen oordelen dat zij de plakkaten in Londerzeel niet moeten toepassen, halen zij aan dat Londerzeel afhankelijk zou zijn van het Land van Grimbergen, waar particuliere charters van toepassing zijn en niet de plakkaten.

Het Hof heeft - bij provisie - het verbod opgeheven van 12 oktober 1718 betreffende de toepassing van de plakkaten. Het besliste dat voorlopig, het door de rentmeester der domeinen van Vilvoorde uitgeoefend recht, ook in het Land van Grimbergen en alle andere parochies zal toegepast worden, zoals vermeld staat in de plakkaten van 1628.

Vervolgens richtten zich de drossaard, de schepenen, bedezetters en de meest begoede inwoners van Londerzeel als verzoekers tot het Hof met klachten tegen meier Verhavert. In hun verzoek verwijzen zij naar wat volgt :

- de plakkaten, op grond waarvan het bestreden vonnis uitgesproken is, werden nooit in Londerzeel afgekondigd of toegepast,

- de Landcharters van Grimbergen zijn steeds in Londerzeel ijverig toegepast, voornamelijk op het vlak van beleiden. Zij voorzien voor de meier voor elk particulier beleid een vergoeding van 3 1/2 stuivers, later verhoogd tot 5 stuivers en 1 oort,

- bovendien is het plakkaat van 1628 gericht aan de rentmeesters en drossaarden van alle gewesten van Brabant, maar niet aan de drossaarden of meiers van het Land van Grimbergen,

- het staat vast dat het kwartier van Vilvoorde niet bij het Land van Grimbergen behoort en, meer nog, de Tolkamer van Vilvoorde heeft nooit het recht van beleiden in Grimbergen gehad,

- de rentmeester van Overzenne (Vilvoorde) is geen rentmeester van Grimbergen.

In het verder betoog van de Londerzelenaars volgt thans een bedenkelijk argument. Zij beweren dat de meier geboren is in Opdorp, Land van Vlaanderen. Bijgevolg kan hij of mag hij, overeenkomstig het Landcharter geproclameerd bij de Blijde Inkomst van de Hertog, in ons gewest noch in het hertogdom Brabant, een ambt van meier of een andere openbare functie uitoefenen.

De procureur-generaal van het Soevereine Hof van Brabant heeft daarom geëist dat Adriaan Verhavert onmiddellijk zijn ambt zou neerleggen. Zolang de meier deze conclusie niet afdoende weerlegd heeft, kunnen de inwoners van Londerzeel hem niet langer als meier aanzien.

De inwoners-verzoekers beweren in hun verweerschrift verder nog dat de wegen in Londerzeel in zulke goede staat verkeren dat de omliggende dorpen er afgunstig om zijn, “... dat sij daer over beschaempt maecken d’omliggende dorpen ...”.

Nog tal van andere argumenten worden aangevoerd, onder meer dat Londerzeel samen met het Land van Grimbergen in het leenhof van Brabant het voorwerp van een verhef geweest is, waaruit volgt dat de heer van Grimbergen ook de heer van Londerzeel is.

Dat Londerzeel voor de behandeling van rechtszaken in beroep afhankelijk is van de hoofdbank van Ukkel, doet niets ter zake want dat is ook het geval voor de andere dorpen van het Land van Grimbergen zoals Meise, Beigem, Brussegem, Strombeek, Eppegem en nog andere die toch onderworpen zijn aan de generale costumen en landcharters van Grimbergen.

Hoe meier Verhavert op dit betoog gereageerd heeft is niet geweten. Dat hij zich ertegen verweerde is zeker, aangezien Londerzeel zich tegen zijn verweer in een “triplique” heeft verzet. Zij vechten de bewering aan van Verhavert als zou hij in Malderen geboren zijn in het huis van zijn grootmoeder en niet in Opdorp. Gelogen, zeggen zij, wij hebben een geschreven verklaring van

lieden die noch versche kennisse ende memorie hebben der geboorteplaetse vanden geinsinueerde [...] die gesaementlijck met eenen natten vinger aenwijsen dat den geinsinueerde geboren is tot Opdorp, lande van Vlaenderen, in het huijs alwaer sijnen vader ende moeder woonden, ende niet in het gespeculeert huijs van sijne grootmoeder.

Wanneer de heer van het Land van Grimbergen of zijn drossaard de dorpen oproept tot het bijwonen van een landsvergadering, zijn de gedeputeerden van Londerzeel net zoals die van de andere dorpen ernaar toe gegaan. Telkens als de Prinsen van Oranje hun Blijde Intrede in de hoofdbank van Grimbergen gedaan hebben, zijn ook de afgevaardigden van Londerzeel tot daar gekomen en hebben zoals de andere hun aandeel in de homages betaald.

In de voorbereidende nota’s die griffier-advocaat J. L. Van Ravesteijn omstreeks het jaar 1731 schreef ter verdediging van de belangen van Londerzeel, maakt hij gewag van oude kronieken en historiën van Brabant. Hierin is sprake van de Berthouts van Grimbergen die gedurende verscheidene opeenvolgende eeuwen hun land in volle soevereiniteit hebben bezeten, onafhankelijk van de hertogen van Brabant en Lotharingen. Zij hebben nooit verhef van hun land aan de hertogen gedaan. Eindelijk, na langdurige en bloedige oorlogen tussen de hertogen en de heren van Grimbergen, werd een solemneel traktaat gesloten waarbij bepaald werd dat Grimbergen wel een leengoed van de hertogen van Brabant zou zijn, maar dat nadrukkelijk bedongenis dat zij al hun hoge gerechtigheden zouden behouden alsook de inkomsten en rechtsbevoegdheden zoals deze waarover hun voorzaten beschikten.

Dit akkoord is vastgelegd in de concordaten waarvan het eerste gesloten werd op maandag vóór het feest van de heilige Paulus in het jaar 1297, tussen hertog Jan II enerzijds en Godevaart graaf van Vianden en Geeraard van Aa, beide heren van Grimbergen anderzijds.

Het volgende concordaat is van 8 april 1456 en werd gesloten tussen hertog Philips van Bourgondië en de toenmalige heren van Grimbergen Jan graaf van Nassau van Diest, Vianden etc. en Philips van Glymes.

In deze twee concordaten worden niet alleen de gerechtigheden en voorrechten in de ruimste vorm erkend en bevestigd, er is ook uitdrukkelijk bepaald dat eveneens alle andere punten zullen nageleefd worden tot er in gemeen overleg een andere overeenkomst tot stand gekomen is. Sinds die tijd zijn de heren van Grimbergen steeds in de mogelijkheid geweest om op een vreedzame en eendrachtige manier ordonnanties en statuten uit te vaardigen.

Wat ook van toepassing is op het onderhoud van wegen, beken en waterlopen en het opleggen tot hun profijt van passende boeten tegen de overtreders van de voorschriften. Ieder die ter zake in gebreke blijft zal drie stuivers verbeuren.

Bron: (Algemeen Rijksarchief Brussel - Schepengriffie nr. 5175)
De Kroniek van Londerzeel - Marcel Slachmuylders - Geschied- en Heemkundige Kring van Londerzeel v.z.w. - D/1998/8302/1