HEIDENSE EGYPTENAREN OPGEPAKT
Londerzeel, 1732-06-27

Op een zomerse dag, het was 27 juni 1732, werden er zigeuners in het dorp opgemerkt. Landlopers, zigeuners, bedelaars, deserteurs en ander slag van zwervers werden destijds geschuwd als de pest. Een zigeuner werd in het Latijn “Aegyptius” genoemd. In de volksmond werd dit “egiptenaar” en vervormd tot “inpeneer” en “inpenaresse”. Zij werden naar zede en gewoonte weggejaagd of gevangen genomen.

Op die dag waren meerdere personen bij deze operatie betrokken en zij moesten achteraf een schriftelijke verklaring over hun daden afleggen.

Rombout Mertens, omtrent 45 jaar en gerechtsdienaar, verklaart dat hij “... op den 27 junij 1732 sijnde op sijn hoffstede werckende aen sijnen brempt, aldaer heeft sien passeren eene partije egiptenaeren, soo mans als vrouwen ende kinderen ter quantiteijt van elff ofte twelff [...] ende hem gestopt hebbende in sijne voorschreven brempt tot dat sij voorbij waeren, heeft de selve naergespeurt [...] heeft tot sijn renfort een deel gebueren opgehaelt [...] ende [de egyptenaren] dijenvolgens in dese prochie op de borght gebracht ...”.

Jan De Maijer, “stroijdecker” en ongeveer 49 jaar, werd met zijn twee zonen door de gerechtsdienaar Mertens opgeroepen en “... heeft helpen vanghen eene partije egiptenaeren [...] ende de selve tot in de prochie van Londerseel op de borght te hebben vergeselschapt ...”.

De pachter van het “Hof ter Locht” in de Meerstraat, Peeter Mertens, was rond de 74 jaar en na hiertoe aangemaand te zijn heeft hij “... beneffens sijne knechten ende meer andere [...] helpen vangen [...] eene partije egiptenaeren [...] ende de selve geconduiseert tot binnen dese prochie [...] op de borght ende onderweghen hun te hebben hoiren smeecken ende bidden dat men hun soude laeten losgaen, voorders verclaert hij deponent te hebben hooren seggen van differente persoonen dat dat volck van over de twee a drije maenden geresideert hadde in den Mierennest onder de prochie van Maes, een halve uere van sijn [...] pachthoff, oock dat eenen van die bende hem uijtgaff voor eenen meester ofte quacksalver den welcken oock differente menschen remedien heeft gegeven, doch bij sijne kennise altijt vruchteloos ...”.

Een andere pachter, Cornelis Van Hoeff was ongeveer 44 jaar en verklaart “... dat ontrent acht daegen voor Sint-Jansdagh [...] te sijnen huijse ontrent den avont sijn gecomen twee vrouw persoonen, twee manspersoonen met een kint, de forme van egiptenaers [hebbende] dewelcke hem logist vraeghden ...”.

De boer weigerde hen de toegang tot zijn hof. Na enig aandringen bood hij hen een onderkomen aan in zijn schuur. Zij vroegen dan om eten te kopen wat hen toegestaan werd. ‘s Anderendaags waren zij echter vertrokken zonder iets voor het voedsel betaald te hebben en bovendien ontbraken op zijn neerhof drie kippen.

Hendrik De Wachter, ongeveer 30 jaar oud, getuigt dat “... op Sint Jansdagh van desen tegenwoordigen jaere 1732 hij deponent doende de dorpspatroille beneffens sijne compagnons, iemandt hun quamp seggen dat achter het casteel van Nussen eenighe Inppeneers ende Inppenaressen waeren, waerop hij deponent naer toegelopen sijnde, beneffens de meer reste van de patrouille, effectievelijck gesien heeft twee manspersoonen ende drij vrouw persoonen ...”.

De zigeuners, gekwalificeerd als “eijdensche ofte egiptenaeren” werden naar de gevangenis van de “Steenpoort” in Brussel overgebracht.

Bron: (Algemeen Rijksarchief Brussel - Schepengriffie nr. 5183)
De Kroniek van Londerzeel - Marcel Slachmuylders - Geschied- en Heemkundige Kring van Londerzeel v.z.w. - D/1998/8302/1