DE VROEGMIS
Londerzeel, 1735-01-01

Meier Adriaan Verhavert richtte in het jaar 1735 samen met de schepenen en de bedezetters, in naam van al de inwoners van Londerzeel een verzoekschrift aan het Soevereine Hof van Brabant. Het verzoek was in feite een aanklacht tegen de Kardinaalaartsbisschop van Mechelen, Thomas Alsace-Bossu.

De aanleiding tot deze klacht moet gezocht worden bij de plaatselijke geestelijken. In het jaar 1728 werd nog steeds zoals in onheuglijke tijden, op de zondagen en op de talrijke kerkelijke feestdagen een vroegmis opgedragen. Ineens kwam daar een einde aan omdat de geestelijke die deze mis opdroeg, vruchteloos om betaling vroeg voor zijn diensten van het voorbije jaar. Hij wou tevens ook weten wie hem in de toekomst verder zou vergoeden.

In die tijd verwierf de abdij van Affligem jaarlijks belangrijke inkomsten in Londerzeel, dank zij de aanzienlijke tienderechten die zij hier op een aantal goederen kon doen gelden. De opbrengst van de tienden waren ten dele bestemd voor het levensonderhoud van de priesters van ter plaatse die kerkelijk van de abdij afhankelijk waren. De meier en de dorpelingen waren dan ook van oordeel dat het aan de abdij toekwam om, zoals in het verleden, de bezoldiging van de priesters te betalen.

Aangezien de Kardinaal-aartsbisschop van rechtswege abt was van Affligem werd hij in het rekwest aangeduid als de ter zake verantwoordelijke instantie. In plaats van de pastoor te gelasten om op elke zondag en feestdag een vroegmis op te dragen, had de Kardinaal geëist dat de betaling van de geestelijke door het dorp zou gebeuren.

“... In die deplorabele, om niet te segghen schandaleuse ghesteltenisse, sijn ghepasseert de hooghe feestdaeghen van kersmisse ende nieuw jaar, met Lichtmisse 1729. Sonder dat de talrijcke ende de wijtspreijdighe ghemeijnte van Londerseel voorsien is geworden van hunne noodige siele middelen ende geestelijcke spijsse, vermits in alle die solemnele daegen aldaer geene andere misse gecelebreert wirde, als eene enckele hooghmisse ...”.

Aan het Soevereine Hof wordt verder nog voorgehouden dat op die zon- en feestdagen 1500 communies moesten uitgereikt worden - zonder de kinderen mee te rekenen - daar waar de kerk hoop en al de helft van al deze gelovigen kan bevatten. Teneinde raad en ziende dat hun aanvraag aan hun opperherder de Kardinaal zonder gevolg bleef, hebben de regeerders van Londerzeel het nuttig geacht om aan het Soevereine Hof hun klacht voor te leggen. Zij roepen daarbij andermaal de bemiddeling in van het Hof opdat de tiendeheffer, de abdij van Affligem, zou verplicht worden om tenminste één kapelaan in Londerzeel aan te stellen en hem te gelasten van “... twee ofte eene vroeghmisse alle Sondaeghen ende Heijligh daeghen op bequaemen tijde ende ure te celebreren, de voorschreven groote thiende heffers tot dien condemnerende in het noodigh onderhout ...”.

Dit verzoekschrift werd opgesteld door Joannes Lambertus Van Ravesteijn, rentmeester van de Prinsen van Oranje en wonende op de Burcht van Londerzeel, in zijn hoedanigheid van “schepen-rechtsgeleerde” van het land en de baronie van Grimbergen.

Bron: (Algemeen Rijksarchief Brussel - Schepengriffie nr. 5194)
De Kroniek van Londerzeel - Marcel Slachmuylders - Geschied- en Heemkundige Kring van Londerzeel v.z.w. - D/1998/8302/1