BOEKWEIT DORSEN OP ZONDAG
Londerzeel, 1741-09-10

Naast de gewone granen zoals tarwe, koren, gerst en haver verbouwden onze voorouders ook boekweit. Deze graansoort is een niet-veeleisend gewas en de vrucht gelijkt een beetje op een beukennootje. Vandaar de naam “boek” [beuk] en “weit” [tarwe]. De bloem die men van de nootjes maalde werd gebruikt om er brood, pannekoeken en pap mee te bereiden.

In het jaar 1742 werd Peeter Verheijden voor de vierschaar gedaagd omdat hij op een zondag boekweit gedorst had. Gewoonlijk gebeurde dat in open lucht op een dorszeil en deze karwei kon slechts kwalijk uitgesteld worden omdat de oogst van boekweit nogal wisselvallig was. Maar handenarbeid op zondag of een heiligdag was een zwaar vergrijp tegen de geboden van de katholieke Kerk, waar ook de burgerlijke rechtbanken vervolging tegen inspanden. Dat de schending van de zondagsrust niet lichtvaardig beoordeeld werd mag blijken uit de talrijke zittingen van de schepenbank die aan dergelijke zaken gewijd werden en de talloze geschriften die bewaard gebleven zijn.

Meier Adriaan Verhavert vervulde krachtens zijn ambt “nomine officii” de rol van openbare aanklager. In zijn akte van beschuldiging staat geschreven

“... dat den gedaeghde op sondagh, geweest sijnde den 10den september 1741, de vermetentheijt heeft gebruijckt van [...] te hebben doen ofte laeten [...] dorssen van boeckweijde, niettegenstaende het weder in menighen tijdt sonder eenighen regen ofte apparentie dieer, in drooghte heeft gecontinueert, ende alsoo dusdanighe impietijt wel duijdelijck bij Godt ende sijne geboden, ende degene der heijlighe kercke, mitsgaeders bij placcaerten ende edicten vande Majestijt wordt geinterdiceert op swaere penen ...”.

Beschuldigde Peeter Verheijden had de bijstand ingeroepen van een advocaat om hem voor de vierschaar te verdedigen. Nadat reeds verscheidene zittingen aan deze zaak gewijd waren, werd de volgende verklaring van pastoor Adriaan Baetselier voorgelegd :

“Den ondergeschreven pastoor van Londerzeele verclaert waerachtig te wezen als dat hij van in de maendt Julij des jaers 1741 als wanneer t’hem dochte noodtsaeckelijck te wesen des sondaghs ende ts’heijligh daeghs ieder reijse in de kercke der voorseijde parochie naer de misse heeft afgeroepen dat het geoorloft was en wierdt toegestaen den hoogst te vervoorderen, behaudens onder de goddelijcke diensten, uijtgenomen sijnde picken, maejen ende strepen, soo hij oock heeft afgeroepen inde voorseijde kercke in de maent van augstus.

Eens gelijcks heeft den ondergeschrevene wederom afgeroepen den 8sten Septembris 1741 dat het dien dagh toegelaeten wierdt boeckwij te doorsschen, behaudens onder het loff ende vespers, in teecken der waerheijdt hebbe ick dese onderteeckent ...”.


De vierschaar was echter van oordeel dat deze attestatie te vaag was, te algemeen van toon en niet van aard om de zaak te kunnen seponeren. En dus schreef de pastoor een nieuw attest :

“Den onderschreven pastoor van Londerzeel verclaert waerachtigh te wesen als dat hij op den 10den September vanden jaere 1741, wesende sondagh, permissie heeft gegeven aen Peeter Verheijden om boeckweij te dorsschen, behoudens onder den goddelijcken dienst, in teecken der waerheijt hebbe ick onderteeckent ...”.

Of en hoe Peeter Verheijden bestraft werd is in de kronieken niet vermeld. Ook Jan Vande Velde werd aan dergelijk vergrijp schuldig bevonden. Hij moest zich dan ook voor de schepenbank verantwoorden voor de volgende beschuldiging

“... dat den gedaeghde op sondagh geweest sijnde 10 septembris 1741 de vermetentheijt heeft gebruijckt van door sijnen sone ende sijne andere wercklieden te hebben doen oft laeten vervoorderen in het dorsen van boeckweijde, niettegenstaende het weder nu menighen tijdt sonder eenighe regen oft apparentie dier in drooghte heeft gecontinueert.

Dusdaenighe impietijt die wel duijdelijck bij Godt in sijne geboden ende der Heijlighe Kercke midts gaeders bij Placcaerten ende edicten vande majestijt wordt geinterdiceert op swaere penen ende ordonnantie aen alle officieren van daer ex officio scherp toe te zien ...”.

br> Meier Verhavert verzoekt de vierschaar om Jan Vande Velde te straffen volgens de plakkaten en de ernst van de zaak.

Bron: (Algemeen Rijksarchief Brussel - Schepengriffie nrs. 5153 en 5199)
De Kroniek van Londerzeel - Marcel Slachmuylders - Geschied- en Heemkundige Kring van Londerzeel v.z.w. - D/1998/8302/1