HERBERG “HET PAROCHIEHUIS”
Londerzeel, 1750-09-20

Wat wij nu gemeentehuis noemen, werd vroeger met “parochiehuijs” aangeduid. Het parochiehuis moet op de plaats gestaan hebben van het in 1872 gebouwde gemeentehuis van Londerzeel.

Het parochiehuis deed dienst als “genechthuis”, de plaats waar het genacht of genechte, de rechtsdag gehouden werd en waar de vierschaar op de dag van terechtzitting vergaderde. Omstreeks 1750 werd dit gebouw ook deels door de kapelaan bewoond en het was tevens een taveerne. Vroeger vergaderde de schepenbank in verschillende bekende uitspanningen waaronder “De Kroon”, “De Groene Jager”, “Het Schouwbert”, “De Helm”, “De Horen” en nog andere.

Op zondag 20 september 1750 werden op het parochiehuis baldadigheden gepleegd. Op dat ogenblik was de kastelein Hendrik Wauters, bijgenaamd “de baron”. Peeter Goossens, Jan Bogemans en Frans Goossens, in de wandeling “neus” genoemd, wilden naar binnen maar stonden voor de deur. De toegang werd hen geweigerd omdat het sluitingsuur verstreken was. Zij sloegen op de deur, de vensters en luiken en gooiden stenen op het dak terwijl ze riepen « allon, sacker dieu, bij godt, doet de deur open of wij slaense stucken van een ». Kort daarna werden al de ruiten van het parochiehuis in scherven geslagen. De 42-jarige koster Martinus Van Campenhout zat op dat ogenblik bij de waard in de keuken. Hij getuigde later :

“... dat hij tusschen negen a 10 uren savonts was sittende in het Prochie huijs bij Hendrick Wauters herbergier aldaer, ende aldaer was drinckende een pint bier in de keucken. Dat hij [...] aldaer sittende drincken heeft hooren comen cloppen aen de deure van dherberge, sekeren persoon soo hem dunckt aen sijne spraecke Francis Goossens in de wandelinge genaemt neus [...]

dat de huijsvrouwe vanden voorschreven Hendrick Wauters seijde tegen den voorschreven Goossens « het is te laet, ick en doen niet meer open ». Waer op den voorschreven Goossens antwoorde « gij sult open doen, want den Coster ister wel ».

Dat hij alsdan oock heeft gehoort gelijck eenigh gevecht voor de deure [...] ende gehoort de gelaesen uijtslaen, de gene in de keucken sijn ingevallen, sonder te connen seggen wie het heeft gedaen.

Dat hij [de koster] een wijnigh daer naer heeft hooren sprecken op de straete den heere onderpastoor deser Prochie, waer op hij al achter is uijt den huijs gegaen [...]

dat den voorschreven heere onder pastoor aen Frans Goossens, Peeter Goossens ende Jan Bogemans seijde dat sij naer huijs gaen, ofte sij niet beschaemt en sijn van sulck een leven ende rusie te maecken ...”.


Ongeveer op hetzelfde tijdstip zat Geeraard De Hertogh, ook herbergier in de buurt van de kerk, in zijn uitspanning samen met Jan Vander Veken, Peeter Goossens en nog een andere klant. Omstreeks 9 uur kwam een meisje, Petronella Verbiemen binnengelopen.

Zij riep tot Peeter Goossens van aanstonds naar huis te komen, want zijn broer had ruzie aan het parochiehuis. Peeter Goossens volgde haar en liep dadelijk naar de aangewezen plaats.

Kort daarna kwam ook herbergier De Hertogh toegelopen en zag dat Peeter Goossens de deur van het parochiehuis aan het bewerken was. Hij greep Goossens bij de arm en zei hem « comt wegh en doet alhier geen sottigheit ». Later bij zijn ondervraging verklaart De Hertogh dat hij “... dito Goossens heeft gelijt tot op den hoeck van de straete als wanneer dat dito Goossens uijt sijn handen geslibbert ende naer het selven huijs is wedergekeert...”.

Bron: (Algemeen Rijksarchief Brussel - Schepengriffie nr. 5183)
De Kroniek van Londerzeel - Marcel Slachmuylders - Geschied- en Heemkundige Kring van Londerzeel v.z.w. - D/1998/8302/1