“KAASKANTMOLEN”
Londerzeel, 1784-08-01

Het jaar waarin de “Kaaskantmolen” gebouwd werd kan met zekerheid vastgesteld worden aan de hand van talrijke geschriften over de rechtszaak die ermee gepaard ging. De houten windmolen voor het malen van graan is reeds lang verdwenen. Hij werd opgericht op wat men het hoogste punt van Londerzeel pleegde te noemen, op de grensscheiding van Londerzeel met Steenhuffel en Rossem-Wolvertem.

Als baken of grensaanduiding werden nog al eens linden geplant. Waar twee gemeentegrenzen waren plantte men twee lindebomen, drie waar drie gemeenten elkaar raakten. Het bouwjaar is 1784 en de plaats waar hij overeind gezet werd droeg toen de naam “De Drij Linden”.

Franciscus De Ridder, een meester-molenmaker uit Asse deed Joannes Baptist Van Ruijsevelt uit Londerzeel een proces aan. De aanklacht onthult dat beiden zich in het begin van de maand augustus van het jaar 1784 in de herberg “De Drij Coningen” bevonden bij brouwer-tapper Geeraard De Keersmaecker. Gedaagde Van Ruijsevelt liet verstaan dat hij van zins was een graan-windmolen te laten oprichten en na loven en bieden kwamen zij overeen dat Van Ruijsevelt al het materiaal voor het maken van de molen zou leveren. Tijdens de oprichting moest hij aan de molenmaker en zijn helpers gratis kost en inwoning verschaffen. Eens de molen voltooid zou hij aan de molenbouwer een vergoeding van 675 gulden betalen. Er werd overeengekomen dat de molen bedrijfsklaar moest zijn tegen het einde van de maand april van het volgende jaar 1785.

De volgende dag reeds ontwierp de molenbouwer “het plan ofte model van den te bouwen molen” en tekende hij op de vastgestelde plaats de “teerlingen” af. Dat woord, soms ook als “teirling” geschreven komt in de geschriften van het proces veelvuldig voor. Naast de betekenis van kubus beduidt het woord ook “por” of “porring”. Dit is een aanzetvlak of laag vierkant metselwerk ter ondersteuning van vloerbalken of stijlen. In de aanklacht staat geschreven :

“... alsmede op de bestemde plaetse de teirlingen afgeteekent waer den questieusen molen moest op gebouwt worden ...”.

Ook maakte de molenbouwer bij hem thuis nog de leien klaar die moesten dienen tot het dekken van de molen en dit “... om sijne entreprise op den bepaelden tijdt te connen volbrengen”. Maar toen hij met zijn voorbereidende werken klaar was en met de bouw wilde beginnen vernam hij tot zijn ontsteltenis dat een andere molenbouwer reeds begonnen was met de oprichting van de Kaaskantmolen.

Een rechtszaak met eis tot schadevergoeding was het gevolg. Franciscus De Ridder bezocht persoonlijk de bouwplaats om zekerheid te hebben van de aan gang zijnde bouwwerken en ging daarna rechtstreeks naar zijn opdrachtgever Van Ruijsevelt om hem aan de vroegere overeenkomst te herinneren. Hij kreeg voor antwoord niets dan dreigementen, scheldwoorden en leugenachtige verwijten.

Het verweer van opdrachtgever Van Ruijsevelt voor de vierschaar kwam erop neer dat er tussen hem en De Ridder geen geschreven overeenkomst bestond.

Hij verwees hiervoor naar het “eeuwig edict” van 1611 waarin bepaald is dat elke overeenkomst voor een waarde van meer dan 300 gulden, op straf van nietigheid schriftelijk moet vastgelegd worden. De eindeloze procedure van deze zaak liep uit tot in 1794. Pas na 10 jaar werd een vonnis uitgesproken. Er werden langs weerszijden talloze getuigen verhoord. De opgetekende verklaringen bieden interessante gegevens over de werkwijze bij het bouwen van een molen, de gebruikte materialen en de oriëntering bij middel van de zonnestand en een uurwerk.

Op 3 februari 1794 besliste de vierschaar van Londerzeel dat de klacht van De Ridder ongegrond en onontvankelijk was en veroordeelde hem tot de kosten van het geding.

Bron: (Algemeen Rijksarchief Brussel - Schepengriffie nr. 5191)
De Kroniek van Londerzeel - Marcel Slachmuylders - Geschied- en Heemkundige Kring van Londerzeel v.z.w. - D/1998/8302/1