« Op heden, eerste oktober 1850, om tien uren voormiddag is voor ons, schepenambtenaar
van politie van Londerzeel gecompareerd Josephus De Smedt, oud 18 jaren,
baardscheerder en muzikant, wonende in deze gemeente, dewelke ons het volgende heeft
aangeklaagd.
« Op 17 september laatstleden om drie uren namiddag was hij rondgaande over de straten,
voorzien van een instrument, genaamd “trompette”, wanneer een varken toebehorende
aan Franciscus Fierendonck, landbouwer alhier, loslopende tegen des aanklagers broek is
gelopen en deze bemodderd heeft.
« Waarop Leopoldus Wouters, oud 27 jaren, werkman, ook alhier wonende aan hem
aanklager heeft verweten “Hewel kalen Mijnheer, nu loopt gij daar schoon sè”.
« Dat hij aanklager dan aan gemelden Wouters heeft gevraagd op dit gezeg of hij zulke
broek had. Op welke vraag gezegde Wouters een slag met een kruiszeel op hem aanklager
heeft toegebracht.
« Dan is Petrus Robbijns toegekomen en heeft hem aanklager met het haar vastgenomen
en met het hoofd tegen de stenen geslagen, zijn trompette afgenomen, met dezelve
geslagen en deze daarna tegen de stenen gestompt, waarvan de schade gewaardeerd is ter
somme van 18 franken ».
De hierop aansluitende klacht kwam van de genoemde Petrus Robbijns die de muzikant
had aangerand. De tekst is als volgt :
« ... dewelke ons heeft aangeklaagd dat op 17 september laatstleden om 12,30 uur Josephus De Smedt, oud 18 jaren, ‘s aanklagers kat in de bornput heeft geworpen ... ».
Bron: (Gemeentearchief Londerzeel - Kopieboeken)
De Kroniek van Londerzeel - Marcel Slachmuylders - Geschied- en Heemkundige Kring van Londerzeel v.z.w. - D/1998/8302/1