CONFISCATIE
Londerzeel, 1589-12-15

De aangeslagen goederen van de Geuzen en aanhangers van de Prins van Oranje staan vermeld op documenten die samengebracht werden in de Verzameling “Raad van State en Audiëntie”. Zorgvuldig onderzoek bracht slechts één aanwijzing op met betrekking tot de Burcht van Londerzeel. De Burcht maakte deel uit van de heerlijkheid Grimbergen, kroongoed van Oranje. In de opgave van inkomsten en lasten die aan Grimbergen eigen waren komt een lijst voor met de sommen die tijdens voorgaande jaren uitgegeven waren voor het onderhoud van onroerende goederen. Over een periode van 9 jaar was 68 pond, 11 schellingen en 3 penningen of deniers besteed aan herstellingswerken op de Burcht. In het nummer 1177/ 11 van de genoemde Verzameling staat geschreven : 15.12.1589 : Staet vanden proffijten ende innecomen vande heerlicheijt van Grimberghen, mitsgaders de lasten daer vuijt gaende, toecomende sijne majesteijt bij rechte van confiscatien, ghedresseert vuijt neghen vervolgende rekeninghen, beginnende prima Januarij XV C. sessensestich stilo antiquo [...] De Chijnssen lasten ende oncosten waer mede de voorscreven heerlicheijt van Grimbergen Jaerlix beswaert is [...] De reparatie vander borcht tot Londersseele bedraegen volgende de fractie van negen jaeren achtentsestich ponden elf schellingen drije penningen (LXVIII £ XI Sc III d). Het nummer 1177/19 van dezelfde Verzameling bevat een proces-verbaal van twee Commissarissen - Ridder Charles Quarré en Adrien Le Cocq, advokaat bij de Grote Raad - die in het jaar 1567 door de Raad van Brabant naar Grimbergen gezonden werden om er een staat van goederen op te maken en naar de gezindheid van de machthebbers en bevolking te peilen. Het verslag van de Commissarissen is in het Frans. “Op 28 januari 1567 zijn wij naar Grimbergen gereisd. Eerst hadden we er een gesprek met de prelaat van de abdij. Hij verklaarde onder ede en op zijn eer dat volgens hem de drossaarden, meiers en schepenen van Grimbergen en ook al de ondergeschikte leenheren van dit land, goede Christenen en Katholieken zijn. Vervolgens spraken wij met Messire Engelbert van Oijenbrugge en zijn zoon en wij hebben hen gevraagd of de Prins van Oranje hier over meubelen beschikte. Zij hebben ons geantwoord dat de Prins mogelijk enkele roerende goederen bezit in Londerzeel, maar die zijn van geringe waarde en zouden geen 12 Gulden opbrengen. Zij zijn de moeite van het overbrengen niet waard”.

Bron: (Algemeen Rijksarchief Brussel - Raad van State en Audiëntie).
De Kroniek van Londerzeel - Marcel Slachmuylders - Geschied- en Heemkundige Kring van Londerzeel v.z.w. - D/1998/8302/1