Een belangrijke rechtszaak die voor de vierschaar of schepenbank gebracht werd had
betrekking op de breuk van “de gulde vanden hantboghe binnen Londerzele”.
Steven Lemmens was gezworene van de boogschuttersgilde en in die kwaliteit bood hij op
11 juli 1595 een verzoekschrift aan de drossaard van Grimbergen aan. Hij deelde de
drossaard mee de breuk van de gilde verkocht te hebben voor 60 gulden en ook drie
zilveren schalen die de gilde toebehoorden voor 36 gulden. Maar de koper, Joos Goossens,
heeft slechts 42 gulden betaald voor de breuk en 28 gulden voor de zilveren schalen.
Goossens betwist dat en verwijst hiervoor naar de kwijtschriften die opgeborgen zijn in de
“schepenen coffer”. Hierop volgt prompt de reactie van Steven Lemmens die staande
houdt dat de bewuste betalingsbewijzen andere voorwerpen betreffen.
Waarom werden de breuk en de drie zilveren schalen en nog andere voorwerpen verkocht?
De verkoop van waardevolle bezittingen gebeurde met instemming van de schepenbank,
want de gemeente had schulden gemaakt en om deze te delgen moest dadelijk een som
baar geld gevonden worden. Aangezien het opgeëiste bedrag niet voorhanden was, werd
besloten om onder meer de stukken van de boogschuttersgilde te gelde te maken.
Het handschrift bevat geen uitsluitsel over de verdere afwikkeling van deze
aangelegenheid. De breuk waarvan sprake is thans in bewaring gegeven op het
gemeentehuis van Londerzeel.
Bron: (Algemeen Rijksarchief Brussel - Schepengriffie nr. 5201)
De Kroniek van Londerzeel - Marcel Slachmuylders - Geschied- en Heemkundige Kring van Londerzeel v.z.w. - D/1998/8302/1