SOLDENIERS MAKEN HET DORP ONVEILIG (1605)
Londerzeel, 1605-00-00

Wijlen Pastoor Peeter Achten was tijdens zijn leven gerechtigd op enkele tiendeopbrengsten van koren. Toen hij overleden was lag het resterende koren op de zolder van wat men de “keet” noemde. Dit was een bergplaats (kot, klein huisje) op het terrein van de Burcht. Door tussenkomst van de schepenbank werd het koren verkocht, maar bakker Merten Wouters moest vooraf tot keuring en schatting van het koren overgaan. Het document met het verslag van de meting en waardebepaling van het graan gaf later aanleiding tot onenigheid omdat het niet door de griffier van de schepenbank ondertekend was. Dit handschrift ontsluiert iets van de omstandigheden waaronder de bevolking toen leefde: ... Christoffel Moernaij te dijer tijt de plaetse vanden clerck bewert ende gehouden hebbende [is] ten tijde van het over leveren ende meten vanden selven rogge daer nijet en [...] bij noch present geweest, die sijne domicilie was houdende opt huijs vanden Drije Torren, geheeten Thoff van Asscheraijen, ende alsoe een vierendeel meijls vande kercke, tusschen welck huijs vanden Drije Torren ende de voirscreven kercke het was zoe dangereulx vanden volcke van oirloge, datmen vanden eenen totten anderen qualijck heeft kunnen geraecken, sonder merckelijcke convoije ende gewapende mannen bij den anderen te hebben ...

Bron: (Algemeen Rijksarchief Brussel - Schepengriffie nr. 5184)
De Kroniek van Londerzeel - Marcel Slachmuylders - Geschied- en Heemkundige Kring van Londerzeel v.z.w. - D/1998/8302/1