HULDEBLIJKEN
VOOR DE PRINS VAN ORANJE

Londerzeel, 1606-09-08

De Prinsen van Oranje waren gerechtigd op geschenken van hun onderdanen als eerbewijs bij hun huwelijk en ook wanneer zij hun “blijde inkomst” hielden. Londerzeel behoorde tot het Land van Grimbergen en samen met andere dorpen van de baronie, waren de inwoners verplicht om bij die gelegenheden een aanzienlijke schenking aan hun Prins te doen. Dit gebeurde in het jaar 1553 en opnieuw in 1606. Het globaal bedrag dat moest bijeengebracht worden van alle dorpen samen bedroeg 600 gulden, te verdelen in verhouding tot hun aandeel in de algemene lasten. In een tijd dat de inwoners gebukt gingen onder zware lasten, het slachtoffer waren van krijgsverrichtingen en er algemene armoede heerste, was het samenbrengen van dergelijk bedrag een uiterst moeilijke opgave voor de dorpsbestuurders. Jonker Antoon Longin, drossaard van Grimbergen, had de meiers met hun schepenen en bedezetters van de baronie bijeengeroepen op 8 september 1606. De aanwezigen vertegenwoordigden Grimbergen, Strombeek, Brussegem, Meise, Beigem en Eppegem. Ook Londerzeel was vertegenwoordigd door schepen Reijnier De Moor en bedezetter Peeter Vanden Driessche. De drossaard stelde de afgevaardigden in kennis van een schrijven dat namens de Prins van Oranje toegekomen was waarin hij zijn huwelijk met de zuster van de Prins van Condé uit Frankrijk aankondigde. Deze “goede tijding” bracht voor de dorpen van zijn Land van Grimbergen de verplichting mee om de Prins te “verblijden” of te vereren met het aanbieden van een huwelijksgeschenk. De gedeputeerden komen overeen dat zij hun mede-schepenen, de bedezetters en de voornaamste ingezetenen van hun dorp van dit feit op de hoogte zullen stellen en zij besluiten om op zondag over acht dagen terug te komen en de beslissing van hun bestuur mede te delen, waarna zij verder zullen overleggen wat hun te doen staat. Deze nieuwe “landdag” ging door op 17 september 1606. In plechtige bewoordingen werd door de griffier van de baronie geacteerd : De Raad van de voornaamste ingezetenen uit de goede gemeenten van het land van Grimbergen is van oordeel dat zij, overeenkomstig het traktaat van 1297, beide landsheren moeten dienen, vereren bij hun huwelijk, hen spontaan bijstand verlenen ter gelegenheid van krijgstocht en gevangenschap. Hieruit vloeit voort dat het huwelijk van de Prins aanleiding geeft tot het aanbieden van een bruidsgeschenk. Joos De Donckere, schepen van Grimbergen, verklaart dat hij van zijn mede-schepenen of van de bedezetters geen opdracht gekregen heeft om iets te geven of te beloven. De verantwoordelijken van Londerzeel, Brussegem, Strombeek en Beigem zijn niet opgedaagd. De drossaard doet in het verslag van de bijeenkomst opschrijven dat hij de hem opgedragen taak naar behoren uitgevoerd heeft volgens het schrijven dat hem vanwege Zijne Excellentie de Prins van Oranje gezonden was. Hij besluit dat hij zich verder zal schikken naar wat de Raad van de Prins hem in deze aangelegenheid zal voorhouden te doen. Op advies van de aanwezige afgevaardigden worden de dorpen die geen vertegenwoordiger naar deze bijeenkomst gezonden hebben, veroordeeld tot het betalen van hun aandeel in het gelag dat heden verteerd is. De griffier krijgt de opdracht het nodige te doen voor de inning van de bijkomende schrijf- en invorderingsrechten. De afwezigen zijn bovendien gehouden de boete te betalen die zij volgens het charterboek verschuldigd zijn. Hoe uiteindelijk deze zaak beslecht is blijft in het duister. Er bestaan geen nadere verwijzingen voor.

Bron: (Algemeen Rijksarchief Brussel - Schepengriffie nr. 3591)
De Kroniek van Londerzeel - Marcel Slachmuylders - Geschied- en Heemkundige Kring van Londerzeel v.z.w. - D/1998/8302/1