GELDBOETEN
TEN VOORDELE VAN DE LANDSHEER

Londerzeel, 1626-04-01

Jonker Maximiliaan De Mol hield nauwkeurige aantekeningen bij van al de geldboeten die de onderhorigen van het land van Grimbergen voor hun vergrijpen moesten betalen. Hij moest van zijn ontvangsten verantwoording afleggen bij graaf Jan van Nassau en bij Jacques van Bergen, medeheer van Grimbergen, “... daerinne sijne voorschreven Excellencie [Nassau] competeert deene hellicht, ende heeren Jacques de Bergues als medeheere van Grimberghen d’ander hellicht ...”. Hij schreef voor elk dorp afzonderlijk en in chronolgische volgorde de boeten op die de bestrafte dorpelingen moesten betalen. Degene die een misdrijf of een schuldigde kon aanwijzen, ontving éénderde van de boete. De “Rekeninghe bewijs ende Reliqua” van drossaard De Mol voor het jaar 1626 bevat voor Londerzeel eerst de vermelding dat het in het bijzonder aan de graaf van Nassau toebehoorde : “Anderen ontfanck tot Londerseele, sijne voorschreven Excellencie int besundere competerende t’sedert den termijn begonst prima apprilis 1626 totten lesten decembris daernaer, als van negen maenden”. Hierna volgt een uittreksel van zijn “reliqua”. Dit woordt heeft betrekking op schulden, wat nog moet betaald worden, achterstallen. Inden eersten, acht april gecomposeert [beboet] Adriaen Vander Heijden, vandat hij met een mes hadde gequetst den persoon van N. Van Buggenhout, voor de somme van VII ponden, VIII stuijvers. Item den 23en meije midts seeckere clachte gecomposeert den persoon van Joos Cleijmans, van dat hij eenen boom op ander luijden goet hadde affgecapt, den welcken hij vermijndt hadde hem te competeren, voor de somme van II ponden. Item ten selven daege noch gecomposeert Ingelbert De Brier, van dat hij eene saege hadde gestolen, ende dat sijne vrouwe seeckere gestolen coren hadde gecocht, voor XIII pondt. Midts de groote armoede desselffs ende dat hij sijnen huijse vol kinderen hadde, en heeft hij rendant [de drossaard] aenden aenbrenger betaelt sijn derde part, bedraeghende IV pondt, VI stuijvers, II plecken, ende alsoo hem rendant conform die voorschreven placcaeten oock een gelijck derde part is competerende, soo brenght hij alhier tot behoeff van sijne voorschreven Excellencie alleenelijck voor ontfanck IV pondt, VI stuijvers, II plecken. [...] Item opden negensten Junij anno voorschreven noch gecomposeert Adriaen Vander Heijden, moelder aldaer, van dat hij onder die duijffven van Jonker Jan Spannenberger hadde geschoten, voorde somme van VI pondt. Ende alsoo hij rendant daer uijt aenden aenbrenger voor sijn derde paert heeft betaelt de somme van II pondt, ende dat hem oock conform die voorschreven placcaeten een gelijck derde part is competerende, soo brenght hij rendant alleenelijck tot behoeff van sijne voorschreven Excellencie voor ontfanck tot de somme van II pondt. Item den 26e Junij noch gecomposeert Meester Cosma Risch, chirurghijn binnen der prochie Londerseele, van dat hij met een mes hadde inden arm gestoecken den persoen van N.N., voor de somme van IV pondt. Item den 25e augusto noch gecomposeert die huijsvrouwe van Peeter De Deckere, van dat sij met eene sickele hadde inde handt geque[t]st den persoon van N.N. die haere beesten hadde willen int schot drijven, voorde somme van VIII pondt. Het “schot” was een openbare afgesloten plaats waar loslopende dieren ingedreven werden. In Londerzeel lag dit schot op de Burcht. Item 29e octobris noch gecomposeert d’erffgenaemen van wijlen Goorick Segers, den welcken in sijnen levene hadde ontvrempt van seeckeren sijnen meester ontrent twelff ofte derthiene pondt, om ende midts de somme van VI pondt. [...] Item den vierden Novembris noch gecomposeert Jan Pacque, schoenlapper, van dat hij gequetst hadde met een mes Barabara Wouters, voorde somme van IV pondt. Anderen ontfanck van Londerseele vanden geheelen Jaere XVI C zevenentwintich. Inden eersten opden 9e Januarij gecomposeert Adriaen Vanden Broecke, van dat zijne maert hadde ontdreven sekere sijne beesten die in schaede hadde bevonden geweest ende die bij [door] N.N. naer ‘t schot wordden gedreven, voorde somme van II pondt ende VIII stuijvers. Item alsoo de huijsvrouwe van Jan Stevens woonende tot Londerseele hadde gecommitteert [begaan] diverssche prancdiverijen [diefstallen met inbraak of geweld], soo heeft hij rendant die selve daer over in rechte betrocken voor de schepenen der selver bancke. Dan alsoo den selven Stevens daer naer aen sijne Excellencie heeft gesocht gratie ende abolutie, die hem oock is geaccordeert midts betaelende hondert pondt eens, soo heeft hij rendant die selve oock ontvangen ende daer uijt aenden aenbrengere betaelt voor sijn derde part, de somme van XXXIII pondt, sesse stuijvers ende twee plecken, ende alsoo hem rendant in conformiteijt vande voorschreven placcaeten een iegelijck derdendeel is competerende, soo brenght hij tot behoeff van sijne voorschreven Excellencie alleenelijck voor ontfanck de somme van XXXIII pondt, VI stuijvers. [...] Item ten selven daege noch gecomposeert Jan De Decker, van dat hij Jan Van Landegem met eenen bierpot op sijnen hooffde hadde qequetst, voor de somme van VI pondt. Item ten selven daege noch gecomposeert den voorschreven Jan Van Landegem, den welcke ten tijde vande voorschreven quetsinghe, opden voorschreven Jan De Deckere sijnen opsteker [dolk, lang mes] hadde getrocken, voor de somme van III pondt. [...] Item, den 24 e augusti noch gecomposeert Jan Vanden Br... woonende tot Steenueffele, van dat Joos sijnen sone, inde kermisse van Londerseele hadde gevochten ende die alsdan oock boven arreste [niettegenstaande het verbod om naar huis te gaan] uijtte zelve prochie was vertrocken geweest, voor de somme van XII pondt. Anderen ontfanck tot Londerseele vanden geheelen Jaere 1628. [...] Item den 18e Januarij noch gecomposeert Joos Impens, voor dat hij aen sijne goeden seeckeren grecht te wijt ende te diepe int s’heeren straete hadde gemaeckt, voor de somme van V pondt ende XIV stuijvers [...] [...] Item, den 15e februarij noch gecomposeert Meester Cosma Risch, chirurgijn te Londerseel, van dat hij Meester Jan, oock chirurghijn aldaer, in sijnen neuse hadde gequetst, voor de somme van XII pondt. Item ten selven daege noch gecomposeert Hendrick, de scheper [schaapherder] van Reijnier De Moor, van dat hij met eenen opsteecker hadde gequetst den knecht van Peeter Vanden Hoeve, voor de somme van III pondt. Item ten selven daege noch gecomposeert Guilliam Goossens, van dat sijnen sone, geheel jonck sijnde, hadde ontdreven seeckere peerden die Guilliam Van Lier, den pretere [korenhoeder, oogsthoeder, veldwachter; ook bode], van meijninghe was naer t’schot te drijven, voor de somme van XX stuijvers. [...] Item den 19e Meerte noch gecomposeert Cornelis De Teugel, van dat hij seeckere haege aen sijnen huijse te verre in de straete hadde geplandt, voor de somme van II pondt ende XVI stuijvers, ende alsoo hij tot het planten der selver haghe hadde uijt gedaen seecker cleijn tronckeijcksken, soo heeft hij rendant tot bewaerenisse ende gerechticheijt van sijne Excellencie de selve doen tauxeeren [...] op 24 stuijvers eens, midts dijen die selve bij den voorschreven De Teugel sijn behouden [...], dus t’saemen de somme van II pondt, II stuijvers, II plecken. [...] Item, den 8e octobris noch gecomposeert Franchoijs De Rijcke, van dat hij uijtte bosschen vanden heere van Hornes een eesterken hadde gecapt sonder sijnen wille ende consente, voor XII pondt. [...] Item, den 21e novembris noch gecomposeert Joos Impens van dat hij op Alderheijligen dach vanden wintmolen aldaer hadde gehaelt sijnen maelsack [zak met gemalen graan], voor de somme van III pondt. Item ten selven daege noch gecomposeert Nicolaes Vanden Houte, molder aldaer, van dat hij op den voorschreven Alderheijligen dach heeft gemaelt gehadt, voor de somme van II pondt. [...] Item ten selven daeghe noch gecomposeert Christoffel De Meijer, sone Joos, van dat hij op den voorschreven Alderheijligen dag stroot [stro] hadde gesneden, voor III pondt. In de ontvangsten van het jaar 1627 noteerde de drossaard nog de opbrengst van de verkoop van drie veertelen koren, Mechelse maat, die hij aangeslagen had van een zekere Van Doren. Deze was bij schepenvonnis voor diefstal verbannen uit het land van Grimbergen. Het koren werd op 19 oktober 1627 in openbare verkoop aan Jan Noortgeest toegewezen voor 11 Rijnsgulden en 10 stuivers. Samen met het hogen en verdieren van twee stuivers per roep bracht dit 12 Rijnsgulden en 12 stuivers op. Van dezelfde Van Doren werden ook nog drie hoornbeesten aangeslagen en door de meier van de hoofdbank van Grimbergen verkocht. Ondanks verschillende aanzoeken heeft de meier geen afrekening gemaakt voor de drossaard en evenmin het geld overhandigd. In de uitgaven schreef de drossaard op 23 januari 1627 een bedrag van 17 pond en 6 stuivers die hij aan Guilliam Van Lier en zijn helpers betaald heeft voor het vellen van 19 eikebomen die op de “motte” van de Burcht stonden. Het was de bedoeling de gekapte eiken in het openbaar te verkopen, maar er werd te weinig voor geboden en de verkoop werd ingehouden. In Londerzeel was er geen gevangenis en deze van Brussegem moest dringend vernieuwd worden. De gekapte eiken waren hiervoor zeer geschikt en de drossaard heeft ze dan hiervoor bestemd. Christoffel Van Assche kreeg opdracht om uit te zien naar een geschikte plaats om in Londerzeel een nieuw gevang of “gaiole” te maken en hiervoor een prijsopgave te doen. Voor zijn moeite ontving hij van de drossaard twee pond. Nicolaas De Buijser ontving 12 pond voor de levering van 61 jonge eikjes om op de motte van de Burcht en in de “konijnenwarande” van de graaf van Nassau te planten. Jan De Beer ontving vier pond voor levering van diverse jonge essen die langs beide kanten van de vijvers en de wallen rondom het “kasteel” van Londerzeel geplant zijn. Op 9 mei 1637 brengt de drossaard, stadhouder van de lenen van de graaf van Nassau een inspectiebezoek op de Burcht, “het Cattenhuijs”. In aanwezigheid van de meier en schepenen controleerde hij het wishout [gekliefd brandhout] dat er opgestapeld lag. Men bevond dat een grote hoeveelheid hout niet het voorgeschreven formaat had en van weinig waarde was. De drossaard heeft een niet nader genoemde verantwoordelijke een boete van 76 Rijnsgulden en 6 1/2 stuivers opgelegd.

Bron: (Algemeen Rijksarchief Brussel - Schepengriffie nr 9521)
De Kroniek van Londerzeel - Marcel Slachmuylders - Geschied- en Heemkundige Kring van Londerzeel v.z.w. - D/1998/8302/1