DE GROOTHEIDE
Londerzeel, 1627-00-00

Advocaat Judocus Hovius [Vanden Hove] stelde op verzoek van de schepenbank in het jaar 1627 een smeekschrift op, gericht aan Jan graaf van Nassau en Prins van Oranje, teneinde de resterende delen van de “Grootheide” als cijnsgoed aan de gemeente uit te geven. De graaf antwoordde op 29 april 1627 in gunstige zin op voorwaarde dat de opbrengst van de in cultuur gebrachte heide aangewend zou worden tot profijt van de gemeente. Als tegenprestatie moest de gemeente aan de graaf jaarlijks voor elk bunder heide een kapoen leveren en dit gedurende 12 opeenvolgende jaren. Deze verplichting diende voor de eerste maal nagekomen met Kerstmis 1628. Na deze periode bedroeg de vergoeding voor elk bunder jaarlijks twee kapoenen. De heide moest door een gezworen landmeter opgemeten worden. Jan Vander Stegen “raet ende eerste rekenmeester van sijne Majesteijts Camere in Brabant” schenkt op 23 oktober 1628 de hoeve “Ter Locht” aan zijn zoon Philips. Op dezelfde datum verkoopt de rekenmeester nog 12 bunder en 36 roeden uit de heide. Het betrof diverse partijen die ontgonnen en tot zaailand omgevormd waren. Jan Vander Stegen was er sedert 24 november 1624 eigenaar van geworden door “uitgeving” van Zijne Majesteit Philips IV.

Bron: (Algemeen Rijksarchief Brussel - Schepengriffie nrs. 5228 en 5223)
De Kroniek van Londerzeel - Marcel Slachmuylders - Geschied- en Heemkundige Kring van Londerzeel v.z.w. - D/1998/8302/1