MEIER PEETER DE GOUIJ GESCHORST
Londerzeel, 1632-09-25

De Soevereine Raad van Brabant zetelend in Brussel, sprak op 25 september 1632 een straf uit ten laste van Peeter de Gouij, meier van Grimbergen, van Londerzeel, Beigem en Strombeek. De aanklacht was geschied door Jan graaf van Nassau, baron van Grimbergen en ridder van het Gulden Vlies. Het ambt van meier bij de plaatselijke schepenbank en vierschaar bestond in de vertegenwoordiging van de landsheer. Hij moest erover waken dat diens belangen en bezittingen verdedigd werden en over de uitvoering van zijn bevelen. Peeter de Gouij was in zijn opdracht tekort geschoten en meer bepaald in Beigem had hij gefaald. In zijn veroordeling staat te lezen : “... Thoff, midts de mesusen ende excessen bij den voorschreven gedaeghde gecommitteert, suspendeert den selven van d’exercitie van alle d’offitien die hij binnen den lande van Grimbergen is bedienende voor den tijdt van eenen halve jaere, ende van die vande prochie van Beijgem voor twee jaeren. Condemnerende hem daerenboven inde costen ter saecken van desen geresen, ter taxatie ende moderatie vanden voorschreven hove ...” Dezelfde dag, 25 september 1632, betekende de deurwaarder van de Raad van Brabant, een afschrift van dit vonnis aan Matthijs Verlinden, schepen van Londerzeel.

Bron: (Algemeen Rijksarchief Brussel - Schepengriffie nr. 5163
De Kroniek van Londerzeel - Marcel Slachmuylders - Geschied- en Heemkundige Kring van Londerzeel v.z.w. - D/1998/8302/1