Op 4 april 1639 werd op verzoek van de Aartsbisschop van Mechelen overgegaan tot een
beslag op graan, stro, haver en erwten. Een vrouw, Van Wesele genaamd, had de opbrengst
van haar tienden in Londerzeel doen ophalen en op drie plaatsen laten opslaan. De rechten
in natura bestonden uit een hoeveelheid rogge, opgehoopt in het kasteel Drietoren van
jonker Engelbert van Doetinghem “... sekere quantiteijt rogge liggende ongesackt ten huijse oft slote van jonker Ingelbert van doetegem gestaen binnen Londersele ...”. Verder was er daar ook nog een deel tarwe in zakken. .
In het huis van Frans De Moor had zij een hoeveelheid haver en erwten doen
bijeenbrengen en in de “Tiendeschuur” tenslotte lag nog een partij stro. .
De Aartsbisschop van Mechelen, rechtmatige ontvanger van tienderechten ten laste van
vrouw Van Wesele, zond zijn afgevaardigde naar Peeter Hermans, plaatsvervanger van de
meier en naar de schepenen Geeraard Goossens en Frans De Keersmaecker. .
De gehele oogst zoals hierboven beschreven werd in beslag genomen, aangezien de vrouw
ten achter was met haar betalingen aan de bisschop. Het beslag gebeurde onder de vorm
van “admodiatie”, wat erop neerkomt dat voor al de verlopen achterstallen het geheel van
de schuld in éénmaal opgeëist werd.
Bron: (Algemeen Rijksarchief Brussel - Schepengriffie nr. 5225)
De Kroniek van Londerzeel - Marcel Slachmuylders - Geschied- en Heemkundige Kring van Londerzeel v.z.w. - D/1998/8302/1