Meer dan vijf maanden lang werd slachter Jan Van Der Vecken in de gevangenis “De
Steenpoort” van Brussel opgesloten. Daarna bekwam hij gratie mits betaling van zijn
proceskosten waarvoor hij zijn meubelen moest verkopen.
Jan Van Der Vecken, om en nabij 25 jaar, getrouwd met Clara Rottiers, was de zoon van
officier of gerechtsdienaar Norbert Van Der Vecken. Omstreeks het einde van het jaar
1728 had hij enige koeien en stieren geslacht maar nagelaten die vooraf aan te geven en
het verschuldigde slachtgeld te betalen.
Dat was een zwaar vergrijp en hij werd dan ook zodra dit uitlekte geverbaliseerd door de
andere gerechtsdienaar Rombout Mertens.
Hij werd vervolgens op een nacht, omstreeks 24 uur, door de drossaard en enkele soldaten
uit zijn bed gehaald en gevangen genomen.
Uit zijn ondervraging blijkt dat hij steeds aangifte van zijn slachtingen gedaan heeft,
zonder evenwel voorzien te zijn van “slaghbiletten” en ook zonder het slachtgeld betaald te
hebben. Op de vraag waarom hij dit gedaan had bekende hij dat sommige personen,
waarvan hij dacht dat zij het konden weten, hem verteld hadden dat de regeerders van
Londerzeel volgens het gebruikelijke landrecht niet gemachtigd waren om deze belasting
op te leggen.
Onder de personen die hem ingelicht hadden waren onder meer notaris Laurentius
Wouters, schepen en brandewijnstoker Philips van Hoijmissen en nog anderen.
“... Ghevraeght oft den voorschreven officier hem ofte sijne huijsvrouwe in het doen van sijn exploict, voor ofte naer dijen heeft quaelijck toegesprocken, geinjurieert tsij met woorden ofte wercken ? seght [dat] den selven officier [Rombout Mertens] sijne huijsvrouwe tot twee a
drije mael op haer gadt heeft gestooten, om dieswille sij het ingewant van de geslaegene beeste wilde vercoopen [...]
Ghevraeght ofter niemant aen hem gevangenen eenighen raet en heeft gegeven van den
officier te slaeghen ofte uijt sijnen huijse te jaegen, alswanneer hij over den voorschreven
impost eenigh exploict soude comen doen ? heeft geantwoort dat den voorschreven notaris
Wouters [...] aen hem [...] heeft geseght dat hij den selven officier met eenen clippel uijt sijn
huijs soude slaen, het gene hij [...] niet en heeft gedaen [...]
Veclaerende voorders dat hij opden 22sten decembris 1728 gecomen sijnde in de cokene van den genechthuijse [gerechtsplaats waar de schepenbank zitting hield], Het Schaebert bij
Dominicus Mertens aldaer heeft gevonden den notaris Wouters ende Jan Van Assche,
genoemt den platneus, welcke persoonen waeren seggende, naementlijck den eerstgenoemden «Jan, comt ghij mede binnen in de caemer [waar de schepenen vergaderden], ende want ghij geen recht en crijght, nemt dan eenen clippel ende smijtser alle gelijck uijt», sprekende vande schepenen in den genechte vergaedert sijnde [...]”.
Bron: (Algemeen Rijksarchief Brussel - Schepengriffie nr. 5195)
De Kroniek van Londerzeel - Marcel Slachmuylders - Geschied- en Heemkundige Kring van Londerzeel v.z.w. - D/1998/8302/1