Een buitengewone zitting van de vierschaar werd op 14 juni 1731 belegd in de uitspanning
“De Horen”. Deze herberg had wegens haar afmetingen een zekere allure en stond op het
punt waar de tegenwoordige Kerkstraat en Dorpsstraat samenkomen.
Naast meier Adriaan Verhavert en de schepenen Jan Baptist Robberechts en Jan Van
Winghe, tevens de waard van “De Horen”, was ook Johannes Lambertus Van Ravestein
aanwezig, in zijn hoedanigheid van rentmeester der domeinen van Grimbergen, het
erfgoed van de Prinsen van Oranje. De aangeklaagde voor deze zitting was Hendrik
Segers, zoon van Engelbert.
Op 13 juni - daags vóór de zitting ! - werd Hendrik Segers samen met Theodoor
Brusselmans, zoon van Jan, op heterdaad betrapt toen zij zich rond 10 uur ‘s avonds aan
een uitermate zwaar vergrijp schuldig maakten. Zij waren in alle stilte bezig
“... op den borch vijver binnen dese prochie, competerende de hooghe erffgenaemen van sijne Majestijt van Groot-Brittanien, glorieuser memorie, te visschen met eene leijne, ingelroede ofte poirstock behanghen met pieren, versien sijnde geweest van een cuijpe, met eenen stock tusschen de hooren van de selve cuijpe gestecken, de welcke was liggende op het waeter van den voorschreven borchtvijver ...”.
Deze vorm van stroperij was de favoriete vorm van verboden visvangst voor wildstropers.
Zij visten met een waskuip, voorzien van twee oren waardoor ze een houten stok staken, en
lieten deze op het water drijven. Naast de kuip lieten ze een koord eventjes onder het
wateroppervlak drijven met aan de onderkant een bosje regenwormen. De paling hapte in
de pieren en de kunst bestond erin om als de bliksem de koord op te halen en boven de
waskuip te houden waar de paling de prooi losliet en in de kuip viel. Het vergde van de
schavuiten die op onwettige visvangst waren een zekere handigheid, maar de buit was
meestal zeer bevredigend.
Hendrik Segers bekende ter zitting zijn misdrijf. De in beslag genomen voorwerpen waren
door de beschuldigde zelf naar de schepenkamer gebracht en lagen er ten toon gesteld. De
aanklacht werd met deze termen afgerond :
“... ende want sulckx directtelijck is strijdende tegens alle geschreven rechten ende sijne
majesteits placcaerten, soo concludeert hij aenleggere dat den gedaeghde met sijnen
compliesen, bij vonnisse diffinitieff [...] sal woorden geduempt ende gecondempneert in
alsulcken pene ofte boette als het de vierschaer naer gelegentheit van saecke ende in justitie
sal vinden te behoren, cum expensis ...”.
Bron: (Algemeen Rijksarchief Brussel - Schepengriffie nr. 5153)
De Kroniek van Londerzeel - Marcel Slachmuylders - Geschied- en Heemkundige Kring van Londerzeel v.z.w. - D/1998/8302/1