Het vonnis uitgesproken op 18 november 1745 tegen Peeter De Wachter, bijgenaamd
“stompvoet”, kon tellen. Hij was gevangen gezet in een kerker van de “Steenpoort” in
Brussel. Hij had bekend, wat door meerdere getuigen bevestigd was, dat hij op tweede
Sinxendag te weten 25 mei van het jaar 1744, Bartholomeus Verbruggen in zijn herberg
“Den Helm” te Londerzeel,
“... in sijnen huijse stommelinx ende op eene verraederlijcke maniere met een puntachtigh
sluijtmes toegebrocht te hebben eene snede van aen de rechte ooghe, over het neusbeen door de slincke ooghe, tot boven de oore van de selve seijde, soodaenigh [...] dat den selve Verbruggen daer door sijne voorschreve slincke ooghe ende soo veel bloedt heeft verloren, dat den medicine Doctor heeft geoordeelt ende goedtgevonden van den voorschreven Verbruggen ten selven daege te doen administreren [de laatste sacramenten toedienen] ...”.
De schriftelijke getuigenis van Joannes Nicolaas Raeijmaeckers, licentiaat in de
medicijnen, 58 jaar en wonende in Londerzeel bevat de vermelding dat hij op 25 mei 1744
bij Bartholomeus, herbergier in “Den Helm” geroepen is voor de behandeling van een
diepe wonde
“... welcke wonde soo overvloedigh bloedt uijtgaff dat het eerste verbandt den cours van het bloedt niet en conde wederhouden, geleght door den chirursijn Vanden Poel [...], dat door het doorsneijden van den muscul der ooghe des geseijden gequetsten hij deselve ooghe heeft verloren ...”.
Een ander getuige bevestigt gezien te hebben dat De Wachter
“... aen den voorschreven Verbruggen met sijn mes heeft toegebrocht eene snede int aengesicht ende daer mede tseffens is uijt den huijse geloopen met sijn mes in de handt tot tegens het kerckhoff van Londerzeel, tot waer hij deponent den gevangenen heeft naergesien ...”.
Ook het slachtoffer, Bartholomeus Verbruggen oud 37 jaar en herbergier in “Den Helm”
moet zijn verhaal over de aanslag doen. Hij verklaart dat De Wachter, alias “stompvoet”
rond 10 uur voor de middag in zijn taveerne kwam en bijzonder opgewonden was want hij
deed niets dan vervloekingen en verwensingen uitroepen.
“... dat hij oock sijn mes alsdan heeft ter handt genomen en menighmael gesworen dat hij
den heere Van Ravesteijn soude vermooren ...”. De herbergier trachtte de man te
kalmeren : “... dat hij deponent aen den gevangenen heeft geseijdt dat hij dat moeste laeten overgaen, hebbende [...] om hem te stillen nogh beschoncken [getrakteerd] met een pinte bier [...], dat onaengesien sijnen raedt ende beschincken hij gevangenen nogh voorders heeft geantwoort « jae, mort Dieu, ick sal het doen oft ick geeff den duijvel lijff ende siel ».
Dat hij deponent daer op zeijde dat hij diergelijcke insulte in sijn huijs niet langer en wilde
verdraegen ende dat hij gevangenen met sijn mes soude op de straete gaen [...] soo heefft den gevangenen met sijn voorschreven mes, hem deponent stommelincx toegebracht eene snede in het aengesicht ...”.
De schepenen van Londerzeel hebben Peeter De Wachter veroordeeld
“... mits desen om ten hooghsten van den daeghe [op het middaguur] binnen hunne
voorschreve Prochie van Londerzeel gebracht te worden ter plaetse alwaer men gewoon is
justitie te doen ende aldaer op een scavot gebonden aen eenen staeck, gegeesselt te worden totten bloede ende gebrandtmerckt met het ordinair merck van dese Prochie, bannende voorts den selven gevangene ten eeuwighen daeghe uijt alle de landen van het gebiedt [...] ende dese prochie [...] promptelijck naer sijne ontfangene straffe, met verboth van daer [niet] meer in te comen, op pene van naerdere lijffstraffe [...] confisquerende tot dien de goederen des gevangene ten behoeve van den Heere deser Prochie ...”.
De aanleiding tot de misdaad van Peeter De Wachter was zijn afkeer tegen Joannes
Lambertus Van Ravesteijn, advocaat en rentmeester van het land en de domeinen van
Grimbergen die op de Burcht van Londerzeel woonde.
Ook Nicolaas De Wachter een broer van Peeter, had een kwade reputatie. Hij ging door
voor een ruziezoeker “... die van alle eerlijcke luijden wort gevreest ende oock geschouwt”. Hij werd op zijn beurt op 1 december 1745 door de hoofddrossaard van Grimbergen ondervraagd. Hij heeft vier broers en geen van allen is door de bevolking graag gezien. Zij zijn samen sinds enkele jaren berucht als de “vrije compagnie” die voor niets of niemand bevreesd is.
Nicolaas De Wachter kwam op tweede Sinksendag ‘s morgens vroeg op het pachthof van
de Burcht. Hij zei tegen de knecht dat hij voor hem snuiftabak moest gaan kopen en gaf
hem een geldstuk mee. Toen de knecht terugkwam en hem het snuifdoosje en het
wisselgeld gaf, smeet Nicolaas de muntstukjes op de grond. De knecht raapte het geld op
en gaf het opnieuw aan De Wachter. Deze zegde daarop dat de munten voor hem waren,
dat hij ze mocht behouden. Maar daarna, erop uit om ruzie te maken, moest hij het geld
van de knecht terug hebben. Dan nam hij een drinkglas dat daar stond en wierp het in de
mestpoel van het neerhof en gebood de knecht om het glas terug boven te halen.
Hij ging zo nog een tijdje verder met de dienstbode te sarren en er ontstond ruzie met een
vechtpartij waarbij De Wachter gewond geraakte. Toen liep Nicolaas naar het hoger
gelegen huis op de Burchtheuvel waar de rentmeester-advocaat woonde. Hij bonkte op de
deur en de rentmeester die nog te bed lag stond op en trok het kamervenster open. De
Wachter begon te schelden en wilde het Burchthuis binnen om met de rentmeester in zijn
ontvangkamer een persoonlijk onderhoud te hebben. Heer Van Ravesteijn wilde daar niet
op ingaan en sloot het raam. Opnieuw belde De Wachter aan maar hij kreeg het bevel om
weg te gaan.
Na dit enkele keren herhaald te hebben begon de onverlaat bedreigingen en verwijten aan
het adres van de rentmeester te schreeuwen, waarop deze zijn huisgenoten ter hulp riep.
Na al dat rumoer daagde Peeter De Boeck op die pachter was op het neerhof en hij
maande op zijn beurt De Wachter aan om zich weg te maken en de rentmeester met
rust te laten. De herrie hield aan tot De Wachter door de boer op de brug van de Burcht
omver geslagen werd met de bedreiging dat, als hij niet maakte dat hij weg was, de boer
hem aan armen en benen gebonden in de vijver zou gooien.
Na nog veel lawaai, vloeken en over en weer trekken, liep de woesteling weg, niet zonder
de rentmeester eerst nog met de dood te bedreigen. Hij haalde twee kogels uit zijn zakken
en garandeerde hiermee Van Ravesteijn door zijn lijf te schieten. Op dat ogenblik daagde
Peeter, de broer van Nicolaas op en zij spraken even met mekaar en riepen toen beiden tot
de rentmeester dat hij eenen man des doods was. Nicolaas schreeuwde ook nog tegen zijn
broer “... Gaet, haelt mijne busse dat ick hem die cogels door het lijf jaeghe”.
Kort daarop bevond Peeter De Wachter zich in het huis “Den Helm” waar het gevecht
met herbergier Bartholomeus Verbruggen ontstond.
Bron: (Algemeen Rijksarchief Brussel - Schepengriffie nrs. 5164 en 5181)
De Kroniek van Londerzeel - Marcel Slachmuylders - Geschied- en Heemkundige Kring van Londerzeel v.z.w. - D/1998/8302/1