In het jaar 1753 werd een bijenbond gesticht onder de benaming “Bie-gulde vanden
Heijligen Ambrosius”. Beschermheer was zijne hoogheid de hertog van Croij, ten tijde dat
deze de heer van Londerzeel was. Er werden statuten opgesteld waarin de rechten en de
plichten van de leden nauwkeurig omschreven waren : “Charters, maetregels ende
ordonnantien die de confreers der Bie-gulde [van de Heilige Ambrosius te Londerzeel] hun
verplichten ende beloven te achtervolgen ende te volbrengen”.
Op 7 december, het feest van de H. Ambrosius, werden elk jaar opnieuw de statuten
voorgelezen “... doorden greffier deser Confrerie, opdat een ieder sijne verbintenisse soude weten”.
Er bestonden in totaal 46 artikelen die stipt moesten nageleefd worden. De voornaamste
plicht van de verenigde imkers was de eendracht onder de leden te bewaren :
“Het is een ieder kennelijck [...] dat het eerste ooghwit, het gene sij moeten betrachten is de gestaedighe onderhoudinge vande ordonnantien tot meerdere Eere ende Glorie Godts en sijne Heijlighen, nochte datter aen Godt en sijne Heijlighen niet aengenaemer en is, als datter onder de gulde Broeders ofte Confreers onder houden wordt den peijs ende den Vrede ...”.
Het jaarlijks gildefeest was bepaald op de laatste zondag en maandag van augustus. Dan
werd ook een jaargetijde opgedragen voor de overleden gildebroeders.
Het bestuur van de gilde bestond uit een hoofdman, ouderlingen-adviseurs, dekens en
boetmeesters. Jaarlijks verkoos men een nieuwe deken “bij meerderheijt van voisen”.
Wanneer een lid overleden was, moest zijn familie hiervan kennis geven aan de “knaap”
van de gilde. Dit heet “de wete moeten doen aenden Cnaep, den welcken sal moeten daghvaerden alle de confreers de welcke gehouden sullen sijn het lichaem met hunne flambeeuwen in te haelen...”.
Artikel 27 had betrekking op de bijeenkomsten van de leden :
“... Item en sal niemandt inde vergaederinge vermogen te smooren opde boete van 10
stuivers, nochte oock niet met de caerte spelen ...”. Mocht een der gildebroeders na drie
vermaningen nog steeds weerspannig blijven, “... sal alsulcken persoon als scheurder
vande eendracht, stoorder vanden Peijs ende met een woort als onweerdigh van ons
geselschap, uijt den Boeck der Confrerie getraceert worden ...”. Dit document werd door al de toenmalige gildebroeders ondertekend. Sommigen plaatsten een merk naast hun
naam omdat ze ongeletterd waren.
De hoofdman in het jaar 1759 was Johannes Andreas Van Ravesteijn, rentmeester van
Oranje en griffier van Londerzeel die er op de Burcht woonde. Al de leden van de
bijengilde waren herkenbaar aan een voor hen ontworpen bordje dat beschreven is als
“... de blecke schildt, besonder kenteecken van de wesende suppoosten ofte leden der selve Confrerie...”.
Bron: (Algemeen Rijksarchief Brussel - Schepengriffie nr. 5203)
De Kroniek van Londerzeel - Marcel Slachmuylders - Geschied- en Heemkundige Kring van Londerzeel v.z.w. - D/1998/8302/1