Karel Alexander van Lotharingen deed op 23 april 1749 zijn Blijde Intrede te Brussel als
landvoogd van zijn schoonzuster Keizerin Maria-Theresia. Van alle Oostenrijkse
landvoogden was hij de meest populaire. Dat belette hem toch niet om een groot aantal
ordonnanties uit te vaardigen en een dezer nieuwe verplichtingen had betrekking op het
sluitingsuur der herbergen.
Het was in feite de vernieuwing en bevestiging van het plakkaat van 10 juli 1711. De
nieuwe ordonnantie van 8 juli 1754 bepaalde de sluitingstijd als volgt :
“... Oock verbieden wij aen alle herbergiers ten platten lande [...] naer de negen uren
s’avonts te tappen : wijn, bier, brandewijn ofte diergelijcke, voor wie het oock mogte wesen,
uijtgenomen voor vremde persoonen bij hun gelogeert wesende, op de pene van drij guldens
amende.
br>
Ordonneren aen alle de gene die hun in de selve herbergen sullen bevinden van daer uijt ten
voorschreven tijde te vertrecken, uijtgenomen alsvoren, oock op de pene van drij guldens
amende, ende aen de weerden ende weerdinnen van de selve alsdan te doen vertrecken, ende ingevalle van resistentie ofte refues, alsdan instantelijck advertentie te doen aenden officier op pene van ses guldens amende”.
De overtreding van dat voorschrift was geen luchtig vergrijp wat duidelijk blijkt uit de
aanklacht tegen Jozef Brootaes die “... sigh heeft vervoordert sigh te laeten vinden naer den negen uren savonts ten huijse van sekeren Daniel Vander Zijpen, herbergier binnen dese prochie ende dat ten bijwesen van andere persoonen”. Het gebeurde in de herberg “Den Keijser” op zondag 24 juli 1757 tussen 9 en 11 uur ‘s avonds.
Een aantal personen waren in weerwil van de voorschriften nagebleven en onder hen
bevond zich naast de genoemde Jozef Brootaes, ook Cornelis De Boeck, een der twee
gerechtsdienaars van de gemeente. Verder waren er nog aanwezig Peeter Caluwaerts, Jan
Van Buggenhout, Jeronimus Van Buggenhout, Peeter Blommaerts en nog enkele anderen.
Op zeker ogenblik ontstond er ruzie onder de herbergklanten die uitliep op een geducht
pak slaag voor de gerechtsdienaar. Tenslotte grepen enkelen Cornelis De Boeck vast en
wierpen hem in de vijver rechtover de herberg. Dit gebeurde op het tijdstip dat
schoenmaker Adriaan De Wachter voorbij kwam. Hij hoorde en zag Cornelis die in het
water spartelde :
“... versoeckende van hem uijt het water te trecken [...] dat hij dit aenstonts heeft gedaen
[...], dat den voornoemden De Boeck naer dien hij uijt het waeter, het gene redelijck diep is,
was getrocken geduerigh is blijven lammenteren seggende onder andere « och Jesus, och
Heere ». Dat hij attestant ondertusschen heeft hooren roepen van eenige aen hem onbekende persoonen staende voorder op de gemelde straete naer de kercke toe in verbis « laet hem versmooren, dat hij verdrinckt ». Waer mede hij attestant is eijndigende dese sijne
attestatie”.
Aan de behandeling van deze zaak voor de vierschaar werd veel tijd besteed. Niet minder
dan 13 maal stond zij op de rol van de rechtbank. Alle betrokken personen werden gestraft
voor het miskennen van het opgelegde sluitingsuur.
Bron: (Algemeen Rijksarchief Brussel - Schepengriffie nr. 5183)
De Kroniek van Londerzeel - Marcel Slachmuylders - Geschied- en Heemkundige Kring van Londerzeel v.z.w. - D/1998/8302/1