Eenmaal alle formaliteiten voor de definitieve verwerving van de heerlijkheid Londerzeel
vervuld, maakte Gaspar Joseph Boot zijn opwachting bij de in voltallige zitting vergaderd
zijnde schepenbank. Naast de schepenen waren eveneens aanwezig meier Hubertus
Franciscus Jambers, borgemeester Verheijden en Petrus Josephus De Turck,
hoofddrossaard van Grimbergen. De zitting greep plaats op 16 september 1765 en er
moest die dag nog een belangrijke formele verplichting nagekomen worden.
Gaspar Josephus Boot legde aan de vergadering de bescheiden voor tot bewijs van zijn
wettige aanspraken op de heerlijkheid die hij door aankoop verworven had van hunne
hoogheden Ferdinand Gaston Joseph Alexander, hertog van Croij en van vrouwe
Maximiliana Theresia Dongnijes, gravin van Grimbergen.
Zijn bezit betrof gans de heerlijkheid Londerzeel, verklaarde hij, met de hoge middelbare
en lagere rechtspraak. Hij had er bezit van genomen op 15 en 16 september 1765 “in der
voege ende maniere” zoals naar gewoonte voorgeschreven was.
Dienvolgens heeft de hoofddrossaard in de naam van de edele heer Gaspar Josephus Boot
“... afgedanckt ende ontslaeghen van den eedt van getrouwigheijt de borgemeester ende de schepenen deser bancke ende heeft den voorschreven Heere, inden voorschreven naem, bij provisie aengestelt van nieuws de voorschreven borgemeester ende schepenen, op den eedt bij hun op heden gedaen in handen vanden voorschreven heere hooftdrossaert ...”.
Bron: (Algemeen Rijksarchief Brussel - Schepengriffie nr. 8945)
De Kroniek van Londerzeel - Marcel Slachmuylders - Geschied- en Heemkundige Kring van Londerzeel v.z.w. - D/1998/8302/1