Peeter Van Eeckhout schreef in het jaar 1766 een verzoek aan de nieuwe dorpsheer van
Londerzeel Gaspar Josephus Boot, waarin hij vroeg om voor het leven aangesteld te
worden als schoolmeester voor de kinderen die te ver van het dorp woonden.
In zijn sollicitatie verwees de kandidaat-onderwijzer naar de eerdere benoeming in het jaar
1750 van wijlen Petrus De Borgher, destijds aangesteld door de dorpsheer van Londerzeel
met de goedkeuring van de afgevaardigde van de Prins Oranje-Nassau.
De benoeming gebeurde na de adviezen ingewonnen te hebben van de toenmalige
opperdiaken en aartspriester van Mechelen, benevens van de vroegere pastoor van
Londerzeel.
De taak van onderwijzer ten behoeve van de verspreid wonende kinderen werd door
Petrus De Borgher uitgeoefend op het gehucht Sneppelaar, op voorwaarde dat de kinderen
uit hulpbehoevende gezinnen gratis onderricht zouden krijgen. Aangezien Petrus destijds
door de dorpsheer aangesteld was, zo besluit Peeter Van Eeckhout, komt het ook aan de
tegenwoordige nieuwe heer van deze parochie toe om van rechtswege iemand tot dit ambt
te benomen.
Daar de uitgestrektheid van de parochie zeer groot is, gaat hij verder,
“... en datter een menighte van kinderen bevonden worden de welcke, ter oorsaecke van de afgheleghentheijdt van de parochieschole binnen de parochie gehouden wordende, niet en konnen bij woonen ofte freqienteren, ter oorsaecken dat de kinderen in plaetse van opgevoet te worden in geleertheijdt ende godtvruchtigheijdt, onwetende blijven en anders niet en doen als spelen, ongemanniertheijdt, jae selfs andermans goet steelen ...”.
Daarom, schrijft de kandidaat, is het wel noodzakelijk om een bekwaam persoon aan te
Stellen “... tot het bedienen van het school meesters ampt ten gehuchte den bleijn hoeck, wesende salvo justo in het midden der parochie ...”. De kasteelheer stuurde het verzoekschrift op 13 september 1766 terug met het kantschrift “Voor ende aleer te disponeren op dese requeste wort aen den suppliant geordonneert aen de selve te voegen de getuijgenisse van den eerw. heere pastoor, ende alsdan die sonder uijtstel eijgenhandigh aen den heere van Londerseel te behandigen om voordere dispositie”.
Pastoor Franciscus Hermans verstrekte op 15 november zijn schriftelijk advies. Hij
verklaarde dat Peeter Van Eeckhout, zoon van Jacobus, een voorbeeldige christelijke
levenswandel heeft, dat hij bij iedereen een eerlijke naam en goede faam geniet en dat zijn
ouders ook zeer voortreffelijke en christelijke mensen zijn en
“... Dat het oock seer dienstigh is dater in het gught van Sneppelaer ontrent het Schalien
huijs oft wel ontrent de Cruijs hoeve een goede schole wort gevonden tot gemack van de
kinderen om de groote distantie van de schole aen de kercke van out geplogen ...”.
Maar de pastoor benadrukt dat hij gekant is tegen de oprichting van een nieuwe school in
het gehucht Blauwenhoek. Zij is op deze plaats niet nodig, want dat is maar een kwartier
gaans van de hoofdschool aan de kerk. Meer nog,
“... sij soude selver dienen tot destructie van de schole aen de kercke, ter oorsaecke sij soude afnemen oft afseijden bij naer alle de kinderen de welcke gewoon sijn van buijten den
Steenwegh oft Doorp naer de schole van den Steenwegh te comen ...”.
Reeds de volgende dag, op 16 september 1766, deelde de kasteelheer van Ursene zijn
beslissing mee :
“Gesien het advies van den eerw. heer pastoor accordeert aen den suppliant de schole te
houden op het Schallien huijs. Interdiceert aen den tegenwoordigen die aldaer schole houdt
van daer mede niet meer voorts te gaen ende ingevalle den suppliant die plaetse van het
Schallienhuijs niet en can becomen, soo sal hij ons bij schriftelijcke declaratie daer van doen
blijcken. Actum, 16 novembris 1766 [getekend] Boot de Londerseel”.
Bron: (Algemeen Rijksarchief Brussel - Schepengriffie nr. 8945)
De Kroniek van Londerzeel - Marcel Slachmuylders - Geschied- en Heemkundige Kring van Londerzeel v.z.w. - D/1998/8302/1