Of Egied De Boeck, een man van ongeveer 40 jaar, op 17 februari 1788 het slachtoffer
werd van een ongeluk of van een aanslag zal wellicht nooit meer uit te maken zijn. Uit het
door meier Henricus Franciscus Vanden Drieesche ingesteld onderzoek blijkt het
volgende. Op die dag verliet Egied tussen 8 en 9 uur ‘s avonds de herberg “Den Helm” bij
de kerk en begaf zich vandaar naar een andere taveerne genaamd “De Linde”.
In De Linde dronk hij voor drie oortjes anijs. Hier waren ook aanwezig Peeter en Frans
De Smedt, de zonen van Gielis. Verder bemerkte hij nog Floris Vanden Eijnde, zoon van
Jan, Judocus Van Ingelgem die knecht was bij de timmerman Willem De Vits en ook de
drie zonen van de weduwe van Floris Vanden Eijnde. Deze was “de baesinne van den huijse”.
Toen hij de anijs “ter weirde van drij oorden” gedronken had, ging Egied naar huis en
onderweg werd hij gewaar dat iemand hem navolgde. Hij dacht dat het een der personen
was die hij in De Linde gezien had. Thuis gekomen hoorde hij wat gestommel en ging
langs de achterdeur naar buiten om te zien wat er gaande was.
In het verslag dat van zijn ondervraging gemaakt is staat nog het volgende :
“... sigh begeven heeft achter sijn huijs om te ontdecken wie het mogte wesen, ende aldaer sijnde is hem seffens eenen scheut van vuur getuijgh toegebracht geweest op sijn hooft ter slincke zeijde, dat volgens bemerckt can worden dat het met loot is geweest, mits men verscheijde lootsaet uijt den stijl waer ontrent den scheut is gebragt geweest, sijn uijtgetrocken geweest ...”.
Bron: (Algemeen Rijksarchief Brussel - Schepengriffie nr. 5190)
De Kroniek van Londerzeel - Marcel Slachmuylders - Geschied- en Heemkundige Kring van Londerzeel v.z.w. - D/1998/8302/1