Kastelein Christiaan Caulewaerts in Londerzeel had uitstaande schulden bij dorpsgenoot
Dominicus De Keersmaecker, boer en brouwer. Zijn schuld was opgelopen tot 450 gulden
waarin begrepen een lening van 250 gulden. Voor de levering van “bruine en witte bieren”
moest hij nog 200 gulden betalen.
Op 13 maart 1789 schreef notaris Joannes Josephus De Boeck van Londerzeel een akte
waarbij Christiaan Caulewaerts zich tegenover brouwer De Keersmaecker verbond om
voor zijn achterstallige schuld jaarlijks een interest van 18 gulden af te dragen, wat
neerkomt op 4 procent. Als onderpand voor de betaling van de hoofdsom en de interesten
verbond Christiaan zijn persoon en goederen en in het bijzonder,
“... sekere sijne behuijsde hofstede gestaen ende gelegen binnen de prochie van Londerzeel, genoemt « Sinte Sebastiaen », groot van erve 16 roeden salvo justo, paelende ter eenre Geeraert De Keersmaecker, ter tweedere den Steenwegh loopende van den Dorpe naer den Bergh van Calvarien, ter derdere de weduwe Nicolaes Peeters ende ter vierdere
d’erffgenaemen Jacobus Van Hoeck [...] aenden rentgelder competerende bij coop gedaen
tegens Antoon Selleslagh, uijt wijsens den goedenisse brieffve daer van sijnde, gepasseert voor schepene van Londerzeel in date den 19den meert 1773 ...”.
Zoals voorgeschreven door de ordonnanties en plakkaten heeft de schepenbank na
onderzoek zijn goedkeuring aan deze pandgeving verleend. Dit gebeurde op 20 april 1792
door een “condemnatie voluntair” waardoor de schuldenaar ermee instemde dat, ingeval
hij zijn verplichtingen niet stipt zou naleven, hij geen bezwaar zou maken tegen de
verkoop van zijn in pand gegeven goed.
Bron: (Algemeen Rijksarchief Brussel - Schepengriffie nr. 5166)
De Kroniek van Londerzeel - Marcel Slachmuylders - Geschied- en Heemkundige Kring van Londerzeel v.z.w. - D/1998/8302/1