Op 17 februari 1865 keurde de Gemeenteraad een politiereglement voor de gemeente
Londerzeel goed. Het reglement bevat 86 artikelen. Hierna volgt een overzicht van de
verschillende hoofdstukken die in het reglement opgenomen zijn.
§ 1 Afspanningen, herbergen en andere openbare plaatsen. Uur van het
terugtrekken enz.
§ 2 Van de vreemdelingen.
§ 3 Openbare verlustingen, danspartijen, schouwspelen, charivaris, omreizende
muziekanten.
§ 4 Algemeene gezondheid, zuiverheid der straten, voorzorgen ter voorkoming
der besmettelijke ziekten, verkoop van droogerijen.
§ 5 Wegen, veiligheden, gemak van den doorgang in de straten en openbare
wegen.
§ 6 Middelen om den brand te voorkomen.
§ 7 Algemeene bepalingen.
§ 8 Beteugeling der overtredingen.
Bij de stemming in de gemeenteraadszitting waren aanwezig : C. L. Van Doorslaer,
dienstdoende burgemeester, J. F. Verbesselt en L. Scheers, dienstdoende schepenen, de
raadsheren J. A. De Keersmaecker, C. L. De Vleeshouwer, P. J. Goossens, J. E.
Hulsbosch, C. L. Van den Bossche, J. Van Assche en P. J. Verhavert. De secretaris was J.
J. De Cat.
Enkele markante bepalingen zijn het waard om hier aan te stippen. Vooreerst het
sluitingsuur van de herbergen. Van 1 november tot 31 maart moeten zij ‘s avonds hun
deuren sluiten om 9 uur en van 1 april tot 31 oktober om 10 uur. Op zon- en feestdagen
zal gedurende een kwartier vóór de sluitingstijd een torenklok geluid worden om de tijd
voor het vertrekken aan te geven. De burgemeester kan in bepaalde omstandigheden het
sluitingsuur verschuiven of bevelen dat de waarschuwinsgsklok niet geluid wordt.
Elkeen die op gelijk welk uur in staat van dronkenschap bevonden wordt is op het eerste
bevel van een officier of van een agent van politie verplicht naar huis te gaan. Hetzelfde
geldt ook voor de zatladders die na het sluitingsuur in de velden of op de openbare weg
aangetroffen worden.
Voor danspartijen, schouwspelen en muzikanten is bepaald dat geen enkele herbergier zal
mogen toelaten te dansen, schouwspelen op te voeren of muziek te maken, zonder
machtiging van de burgemeester. Ook is het verboden voor iemands deur ketelmuziek met
luid gejouw of getier te maken teneinde de bewoner voor bepaalde vergrijpen te bespotten
[charivaris].
Het is aan iedereen verboden die geen militair is om ter gelegenheid van danspartijen,
schouwspelen of andere openbare vermakelijkheden enig wapen te dragen.
Op de openbare wegen zijn, behoudens machtiging, alle vuurwerken verboden, en ook het
afschieten van geweren, vermommingen en alle spelen die de voorbijgangers zouden
kunnen deren. Eveneens is het verboden om ‘s nachts zingend door de straten te gaan,
orgeltjes te laten draaien, met klavecimbeltjes, op een trompet, op een trommel of andere
instrumenten muziek te spelen. Voor blinden en hun begeleiders kan de burgemeester een
afwijking toestaan voor het spelen tijdens de dag.
Geen dieren zoals apen, beren of andere zullen mogen ten toon gesteld worden op de
openbare weg. Zijn nog op de openbare weg verboden de hondegevechten,
hanengevechten, en gevechten van alle andere dieren alsook alle publieke spelen met
levende dieren die men “na meer of min langdurig lijden” zou doden. Waar veel volk
aanwezig is wordt ook het kolfspel niet toegestaan. Uitdrukkelijk verboden is het
slingerwerpen met stenen en het werpen van sneeuwballen op de openbare wegen. De
marskramers mogen niet aan de deuren aanbellen om hun waren te verkopen.
Binnen de woningen mogen geen konijnen of geiten of dergelijke dieren gehouden
worden, “waarvan de stinkende uitwasemingen die zij uitgeven, ziekten zouden kunnen
veroorzaken”. Het vee dat van een gewone ziekte gestorven is moet binnen een dag door
de eigenaar begraven worden op een diepte van 1,20 meter. De dieren die van een
besmettelijke ziekte gestorven zijn moeten op 2 meter diepte begraven worden en op
minstens 98 meter van de woonhuizen. Dat geldt ook voor razende honden of honden die
ervan verdacht zijn, die verplichtend moeten gedood worden.
Geen mest of andere stoffen die stinkende uitwasemingen kunnen veroorzaken “of de
luchtsgezondheid kunnen beschadigen” mag zonder toestemming van de burgemeester op
de openbare weg achtergelaten worden. Ook mogen de aflopen van veestallen niet op de
openbare weg uitmonden.
De “aubergisten” zijn verplicht van “pisbakken” te hebben of te bewaren. Zij moeten zo
gemaakt worden dat de waters niet op de openbare weg lopen.
Iedere eigenaar of huurder van een woning gelegen langs de openbare weg is verplicht
tweemaal per week zijn stoep, “op het voorste van hunne huizen”, te vegen.
Het is verboden om paarden of andere lastdieren te doden “of te vellen” op een afstand
van minder dan 300 meter van een weg of van een woning. De overblijfselen zullen
aanstonds begraven worden op een diepte van ten minste 2 meter.
Er staat een boete op het wegnemen van aarde, zoden, “sleemen” - dit is vermoedelijk
“slemp” of slijmerige klei die bij het drogen een korst vormt - en dergelijke meer van de
gemeente-goederen en op het meenemen van de mest van het vee dat in de
gemeenteweide geplaatst is.
Een volgend gebod heeft betrekking op de verkeersregeling : “Alle vrachtrijders en
voerlieden, leidslieden van rijtuigen hoegenaamd, of van lastdieren, zullen zich altijd
moeten houden bij hunne peerden, trekbeesten of lastdieren, en bij hunne rijtuigen, en in
staat van ze te leiden en te stieren; zij zullen zich met naderen van al ander rijtuig moeten
afkeeren en zich van kant schikken en aan hetzelve de helft van de straat of van den weg
vrij laten; zij zullen ter rechter zijde nemen, indien het te vermijden rijtuig naar hun komt,
en ter linker zijde indien zij een rijtuig willen voorbij rijden, hetwelk in dezelve richting is
als zij volgt” [artikel 51].
Voor de brandveiligheid zijn enkele nieuwe maatregelen voorzien, waardoor uitdrukkelijk
een wijziging opgelegd wordt van de vroegere bouwmethoden : “Voor het toekomende in
het maken van gebouwen, van ovens, en in de zware herstellingen die men er zal uitvoeren,
op eenen afstand minder dan veertig meters van een ander gebouw, of van twintig meters
van eenen ijzeren weg op welke men gebruik maakt van locomotieven, zal het maar
geoorloofd zijn van in hard te werken; het is te zeggen met stoffen buitenwendig geplaatst
die geen vuur kunnen vatten, zoo als voor de muren, steenen, aarde, plaasterkalk, en voor
de daken, schaliën, tichels, zink, enz. enz.” [artikel 54].
In het Hoofdstuk van de Algemene Bepalingen heeft de gemeentelijke overheid vooreerst
aandacht voor het zaaien. Er is bepaald dat gedurende de zaaitijd, namelijk van 15 juni tot
15 juli en 1 tot 31 oktober de duivenhouders hun dieren moeten opgesloten houden.
Het is verboden van zich te baden bij de woningen en op de openbare wegen. Ook is het
verboden van “op de schaatsen te rijden” op poelen en vijvers, op andere plaatsen dan die
welke zullen aangewezen worden door de plaatselijke overheid. Deze zal zich eerst
vergewissen van de dikte van het ijs dat hard genoeg moet zijn om de “schaatsenrijders
buiten gevaar te houden”.
Verminkte personen mogen niet langs de straten of openbare plaatsen blijven staan om er
aan de voorbijgangers hun wonden of gebreken te tonen om aldus hun medelijden op te
wekken.
Ieder eigenaar van een windmolen is verplicht om voor de veiligheid van de voorbijgangers
rond de terp, “den aardenhoop” waarop zijn molen staat, een haag of een paalwerk van ten
minste 1,5 meter te plaatsen.
Het voorlaatste artikel legt aan de “aubergisten”, de herbergiers en “uitverkopers” van
dranken de verplichting op om voortdurend en goed zichtbaar in de plaats die het meest
bezocht wordt door “het gemeen”, een exemplaar van dit reglement ten toon te stellen.
Het zal hen door het gemeentebestuur bezorgd worden.
LONDERZEEL drukkerij INGELBERTS-PEETERS
Bron: (Particuliere verzameling)
De Kroniek van Londerzeel - Marcel Slachmuylders - Geschied- en Heemkundige Kring van Londerzeel v.z.w. - D/1998/8302/1