Op 20 juli 1617 kwam de vierschaar van Londerzeel bijeen in een buitengewone zitting. Aanwezig waren jonker Maximiliaan De Mol, drossaard van het land van Grimbergen en de schepenen Matthijs Verlinden, Geeraard De Keersmaecker en Dierik Pauli. De vierschaar moest onder meer de straf bepalen voor het vergrijp van Katelijne Breckeniers. Zij was in hechtenis genomen omdat zij een rode rok ontvreemd had in het huis van Marie Lenaerts. De beschuldigde had haar misdrijf bekend. De bank besluit aldus : Gehoort bijden schepenen deser bancke de confessie der gevangene, ende gesien de conclusie des aenleggers [...] Ter manissen des meijers condemneren de gevangene opden sondaeghe naestcommende te staen te schande aenden pilloreijn alhier, naer dat den dienst vande hoochmisse sal wesen voldaen, den tijt van een halff ure, ende deselve voerts haer leven lanck, bannende uijt desen lande van Grimberghen”. De “pilloreijn”, de schandpaal of kaak stond bij de kerk.
Bron: (Algemeen Rijksarchief Brussel - Schepengriffie nr. 5112)
De Kroniek van Londerzeel - Marcel Slachmuylders - Geschied- en Heemkundige Kring van Londerzeel v.z.w. - D/1998/8302/1